2 Timoteüs 3:1-9
Leuk om op een vroege zondagmorgen zo’n stuk uit een brief van Paulus te mogen lezen. Al die gelovigen doen wel vroom, verbieden iedereen van alles, maar ondertussen doen ze zelf alles wat God verboden heeft. Daar gaat het gedeelte dat we vandaag lezen eigenlijk niet over maar op het eerste gezicht krijg je wel die indruk. Want waar gaat het dan wel over? Het gaat over menselijk gedrag dat zeker tot ellende en soms zelfs tot de dood leidt. Wie kent de mensen niet die zelfzuchtig zijn, geldzuchtig, praalziek, hoogmoeding, lasterlijk? Hadden we aan die mensen niet de financiële crisis te danken? Werden die mensen in het bedrijfsleven niet de exorbitante zelfverrijkers genoemd? En dan die mensen die aan hun ouders ongehoorzaam zijn, ondankbaar, onheilig, ongevoelig, onverzoenlijk, tweespalt-zaaiend, ongeheerst, onhandelbaar. Komen jongeren niet in gedachte die jeugdbendes vormen en hele buurten kunnen terroriseren? Jongeren waar ouders geen greep meer op hebben maar waar ook scholen en overheden geen raad en geen weg meer mee weten. Kortom we hebben volgens Paulus te maken met een ik maatschappij waar mensen meer genotsvrienden dan Godsvrienden zijn. Maar pas op. Paulus heeft het niet alleen over de anderen, over die mensen die dingen doen die ons vrome lieden niet welgevallig zijn. Het gaat ook, en in de eerste plaats, over mensen met een schijn van vroomheid. Het gaat ook over voorgangers die wel doen of ze het woord van God prediken maar ondertussen misbruik maken van vrouwelijke gemeenteleden, of nog erger van kinderen. Hier worden Jannes en Jambres genoemd die Mozes zouden hebben weerstaan. In de Bijbel zoeken we tevergeefs naar deze namen. Wie Grieks heeft gestudeerd kent ze wellicht uit de werken van Plinius. In de tijd dat Paulus deze brief schreef waren het zeer bekende namen. Ze waren gegeven aan de Egyptische tovenaars die de wonderen imiteerden die Mozes voor de Farao deed als bewijs dat hij werkelijk door God was gezonden. Dat soort namaak voorgangers kwam in de dagen Paulus en Timoteüs kennelijk veelvuldig voor. Het is het soort voorgangers dat ook wij kunnen tegenkomen en waarvoor we gewaarschuwd worden. Niet de mooie verhalen die voorgangers kunnen vertellen maken hen dienaren van het Goddelijke Woord. Wel de daden, hun zoeken samen met de gemeente gestalte te geven aan het Koninkrijk van God, de vruchten van hun werk waardoor er zorg voor de armen ontstaat, aandacht voor de minsten, gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Die leer van het vormen van een gemeenschap waar het Heb-Uw-Naaste-Lief-Als-Uzelf de maat en de norm is opdat het zich verspreid over de hele aarde kenmerkt zich door het gedrag in de samenleving, de liefde voor de minsten en de volharding er van ook in tijden dat het ingaat tegen de hersende maatschappelijke mode. Daar mogen we dus op deze zondag ook op letten als we weer voorgangers horen vertellen over hoe goed God kan zijn. Zijn zij en is hun gemeente ook op weg het goede te doen en niet dan het goede? En kunnen wij ons daarbij aansluiten? Hoe sterker die beweging wordt hoe meer de lof van God gezongen kan worden. Laten we dus beginnen die Weg te gaan vandaag.