Marcus 8:22-26
22 Ze kwamen in Betsaïda. Er werd een blinde bij Hem gebracht, en men smeekte Hem om de man aan te raken. 23 Hij pakte de blinde bij de hand en bracht hem buiten het dorp. Hij deed wat speeksel op zijn ogen, legde er zijn handen op en vroeg: ‘Ziet u iets?’ 24 Hij begon weer te zien en zei: ‘Ik zie mensen, het zijn net bomen, maar ze lopen rond.’ 25 Daarna legde Hij weer zijn handen op de ogen van de blinde. Deze sperde zijn ogen open en genas; hij zag alles nu heel helder. 26 Hij stuurde hem naar huis met de waarschuwing: ‘Ga het dorp niet in!’ (NBV21)
We knippen zo graag de kleine verhaaltjes in de Bijbel. Het lijken toch allemaal verschillende verhaaltjes die als een geschiedenisverhaal aan elkaar zijn geregen. Een verhaal als “en toen, en toen” Zeker het Evangelie naar Marcus leent zich daarvoor. Het is een relatief klein boek en Marcus reest door de gebeurtenissen heen naar het lijdensverhaal dat uitgebreid en gedetailleerd verhaal wordt verteld. Maar er zit een samenhang in de verhaaltjes. Na het delen van brood en vis, als er veel over blijkt te zijn, maken de volgelingen zich weer zorgen over een mogelijk te kort aan brood. “Zien jullie het dan nog niet?” bromt Jezus en waarschuwt hen voor het gif in de verhalen van de Farizeeën.
Maar wat moeten ze dan zien. Centraal staat de spelregel dat je om je heen moet kijken en de minste moet helpen, de kreten van de mensen horen die buiten de samenleving zijn komen te staan. Maar wat zie je dan? Ook als je de mensen om je heen dan gaat zien moet je uitkijken. De blinde die weer kon zien zag de mensen alsof het bewegende bomen waren. En mensen als bomen kennen we uit de Psalmen. Het zijn de rechtvaardigen die de Wet van Heb-Uw-Naaste-Lief-Als-Uzelf dag in dag uit in praktijk brengen. Het zijn mensen als bomen die gepland zijn aan levend water. Daar gaat kracht van uit, daar groeien de mooiste vruchten aan. Maar alle mensen als rechtvaardig zien is ook weer niet goed. Er zijn immers mensen die willen delen en mensen die juist niet willen delen. Dat onderscheid moeten we zien te maken.
Daar moeten we dus op uit zijn. Weer leren zien is niet genoeg, opstaan uit de slaap van de onverschilligheid ook niet. Zelfs de genezing van een blinde is ondergeschikt aan het doel. Jezus van Nazareth maakt er geen show van maar gebruikt het geneesmiddel dat iedereen kende, speeksel, zoals de kus van een moeder de zere knie van haar kind genezen kan. Maar alle mensen zomaar als rechtvaardig zien is ook weer niet goed. Er zijn immers mensen die willen delen en mensen die juist niet willen delen. Dat onderscheid moeten we zien te maken. Dat delen begint bij onszelf, dat wat we hebben weten te delen met hen die niets hebben in het vertrouwen dat er voor ons allemaal genoeg is. Maar het moet daar niet bij blijven steken. Het moet als zuurdesem de samenleving op smaak brengen.