Psalm 123
Gelovigen hebben lange tenen. Je hoeft maar wat over een geloof te zeggen of het regent commentaar. Humor is er over het algemeen niet bij. Dat atheïsten ook egoïsten zijn en niets over hebben voor een ander bijvoorbeeld kan eindeloze discussies opleveren. Dat christenen altijd maar weer aankomen met regeltjes en verboden is een bron van voortdurende spot en arme meisjes die roepen dat ze toch echt niks mogen. Niemand heeft Paulus ooit horen roemen over de vrijheid. Vandaag zingen we er een Psalm over met de Kerk. Maar gaat die Psalm wel over de overgevoeligheid voor de achteloze spot, de hoogmoed van de onverschilligen? Het is een Pelgrimslied, zo’n lied dat je zingt in een demonstratie, sluit je aan, sluit je aan blijf daar niet zo weerloos staan klonk het hier in Nederland vaak in demonstraties. En mensen die warm lopen voor een goed doel kennen het gevoel in de steek gelaten te worden door mensen die dat schijnbaar niets intereseert. Hoe kun je ongevoelig blijven als duizenden nertsen vergast worden alleen omdat ze zo’n mooi huidje hebben. Hoe kun je stil blijven zitten als duizenden sterven van de honger omdat wij niet bereid zijn onze overschotten te delen. Demonstranten hebben soms wel wat van schapen die blind achter de herder aan lopen. De Psalm vergelijkt ze met slaven en slavinnen die hun meesters en meesteressen volgen. Maar dat lijkt maar zo, ze zijn op weg voor een goed doel, pelgrims in de psalm naar de tempel, demonstranten naar een betere wereld. Die Pelgrims waren overigens ook op weg naar een betere wereld. Want in die Tempel werd immers die Wet bewaard van heb Uw naaste lief als Uzelf. En in de religieuze voorschriften van het volk Israel stond dat je een paar keer per jaar, bij de grote feesten, een maaltijd moest houden met je familie, de dienaren van de Tempel, de armen en de vreemdelingen uit je stad. Daarom herdicht Huub Oosterhuis in deze Psalm ” die mijn gezicht ziet verharden als ik in oog sta met de verachters van de vreemdeling”. Het heeft lang geduurd voordat we in de publiciteit ook wat horen van de mensen die blij zijn met de mensen die mee vorm geven aan de welvaart in ons land ook al komen ze ergens anders vandaan. Eindelijk horen we wat van de mensen die zich verzetten tegen de laffe angsthazen die blij zeggen te zijn als de mensen die hier de onvervulbare vacatures willen opvullen terugkeren naar hun eigen land. Het is de hoogmoed van die onverschillige laffe angsthazen die, met voorbijzien van het menselijk leed dat zij met hun tweedracht zaaien en ophitserij veroorzaken, ons in het dieptste van onze ziel raakt. Gelovigen die de Pelgrimsreis uit deze Psalm zijn aangevangen, en wij dus ook, zien die vreemdelingen waar zij het over hebben als onze eigen broeders en zusters. Wij kunnen wat tegen hen zeggen als ze wat verkeerd doen, maar wij houden van ze. Gelukkig dat onze stem nu ook eens gehoord wordt, laten we blijven zingen.