Marcus 14:32–15:47
32 Ze kwamen bij een plek die Getsemane heette, en Hij zei tegen zijn leerlingen: ‘Blijven jullie hier zitten, terwijl Ik ga bidden.’ 33 Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee. Hij voelde zich onrustig en angstig worden 34 en zei tegen hen: ‘Ik ben diepbedroefd, tot stervens toe. Blijf hier waken.’ 35 Hij liep nog een stukje verder, liet zich toen op de grond vallen en bad dat dit uur zo mogelijk aan Hem voorbij mocht gaan. 36 Hij zei: ‘Abba, Vader, voor U is alles mogelijk, neem deze beker van Mij weg. Maar laat niet gebeuren wat Ik wil, maar wat U wilt.’ 37 Hij liep terug en zag dat zijn leerlingen lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Simon, slaap je? Kon je niet één uur waken? 38 Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’ 39 Weer ging Hij weg om te bidden, met dezelfde woorden als daarvoor. 40 Toen Hij weer terugkwam, lagen ze opnieuw te slapen, want hun ogen vielen steeds dicht, en ze wisten niet wat ze Hem moesten antwoorden. 41 Toen Hij voor de derde maal terugkwam, zei Hij tegen hen: ‘Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten? Het is genoeg. Het ogenblik is gekomen waarop de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan de zondaars. 42 Sta op, laten we gaan; kijk, hij die Mij uitlevert, is al vlakbij.’
43 Nog voor Hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in gezelschap van een met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten was gestuurd. 44 Judas, die Hem zou uitleveren, had met hen een teken afgesproken. Hij had gezegd: ‘Degene die ik kus, die is het. Neem Hem gevangen en voer Hem weg onder strenge bewaking.’ 45 Toen hij eraan kwam, liep hij recht op Jezus af, zei: ‘Rabbi!’ en kuste Hem. 46 Ze grepen Hem vast en namen Hem gevangen. 47 Een van de omstanders trok een zwaard, haalde uit en sloeg de dienaar van de hogepriester een oor af. 48 Jezus zei tegen hen: ‘U bent er met zwaarden en knuppels op uit getrokken om Mij te arresteren, alsof Ik een misdadiger ben! 49 Dagelijks was Ik bij u in de tempel om onderricht te geven, en toen hebt u Me niet gevangengenomen; maar dit gebeurt omdat de Schriften in vervulling moeten gaan.’ 50 Toen lieten allen Hem in de steek en vluchtten weg. 51 Een jongeman, die alleen een linnen kleed aanhad, probeerde bij Hem te blijven, maar toen ook hij werd vastgegrepen, 52 liet hij het kleed in hun handen achter en vluchtte naakt weg. 53 Jezus werd meegevoerd naar het huis van de hogepriester om te worden voorgeleid, en alle hogepriesters, oudsten en schriftgeleerden kwamen daar bijeen. 54 Petrus volgde Hem op een afstand tot op de binnenplaats van het huis van de hogepriester, waar hij tussen de knechten ging zitten en zich warmde aan het vuur. 55 De hogepriesters en het hele Sanhedrin probeerden Jezus op grond van een getuigenverklaring ter dood te veroordelen, maar dat lukte hun niet; 56 want hoewel veel mensen een valse verklaring aflegden, waren hun getuigenissen niet afdoende. 57 Toen kwamen er een paar met de volgende valse verklaring: 58 ‘We hebben Hem horen zeggen: “Ik zal die door mensenhanden gemaakte tempel afbreken en in drie dagen een andere opbouwen die niet door mensenhanden gemaakt is.”’ 59 Maar ook zo was de getuigenverklaring niet afdoende. 60 De hogepriester stond op en vroeg Jezus: ‘Waarom antwoordt U niet? U hoort toch wat deze getuigen over U zeggen?’ 61 Maar Hij bleef zwijgen en antwoordde niet. Toen vroeg de hogepriester Hem: ‘Bent U de messias, de Zoon van de Gezegende?’ 62 Jezus zei: ‘Dat ben Ik, en u zult de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en Hem zien komen met de wolken van de hemel.’ 63 De hogepriester scheurde zijn kleren en zei: ‘Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? 64 U hebt de godslastering gehoord; wat is uw oordeel?’ Allen oordeelden dat Hij schuldig was en de doodstraf verdiende. 65 Toen begonnen sommigen Hem te bespuwen; ze blinddoekten Hem en sloegen Hem en zeiden: ‘Profeteer nu maar!’, en ook de dienaren gaven Hem vuistslagen. 66 Terwijl Petrus beneden op de binnenplaats was, kwam een van de dienstmeisjes van de hogepriester voorbij. 67 Toen ze Petrus bij het vuur zag zitten, keek ze hem aan en zei: ‘Jij was ook bij die Jezus van Nazaret!’ 68 Maar hij ontkende dat en zei: ‘Ik weet niet waar je het over hebt, ik begrijp echt niet wat je bedoelt.’ Hij ging naar buiten, naar het voorportaal, en er kraaide een haan. 69 Toen het meisje hem daar weer zag, zei ze opnieuw, nu tegen de omstanders: ‘Hij is een van hen!’ 70 Maar hij ontkende het weer. En algauw zeiden ook de omstanders tegen Petrus: ‘Je bent wel degelijk een van hen, jij komt immers ook uit Galilea.’ 71 Maar hij begon te vloeken en zwoer: ‘Ik ken die man over wie jullie het hebben niet!’ 72 En meteen kraaide de haan voor de tweede keer. En Petrus herinnerde zich dat Jezus tegen hem gezegd had: ‘Nog voor de haan tweemaal gekraaid heeft, zul jij Mij driemaal verloochenen.’ En toen hem dat te binnen schoot, begon hij te huilen. 1’s Ochtends in alle vroegte kwamen de hogepriesters, de oudsten en de schriftgeleerden en het hele Sanhedrin in vergadering bijeen. Nadat ze Jezus geboeid hadden, leidden ze Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus. 2 Pilatus vroeg Hem: ‘Bent U de koning van de Joden?’ Hij antwoordde: ‘U zegt het.’ 3 De hogepriesters brachten allerlei beschuldigingen tegen Hem in. 4 Pilatus vroeg Hem toen: ‘Waarom antwoordt U niet? U hoort toch waar ze U allemaal van beschuldigen?’ 5 Maar Jezus zei helemaal niets meer, tot verwondering van Pilatus. 6 Pilatus had de gewoonte om op het pesachfeest één gevangene, die door het volk gekozen werd, vrij te laten. 7 Op dat moment zat er een zekere Barabbas gevangen, samen met de andere opstandelingen die tijdens het oproer hadden gemoord. 8 Een grote groep mensen trok naar Pilatus en begon hem te vragen om ook nu te doen wat zijn gewoonte was. 9 Pilatus vroeg hun: ‘Wilt u dat ik de koning van de Joden vrijlaat?’ 10 Want hij begreep wel dat de hogepriesters Hem uit afgunst hadden uitgeleverd. 11 Maar de hogepriesters hitsten de menigte op om te zeggen dat hij Barabbas moest vrijlaten. 12 Toen zei Pilatus tegen hen: ‘Wat moet ik dan doen met de man die u de koning van de Joden noemt?’ 13 En ze begonnen weer te schreeuwen. ‘Kruisig Hem!’ riepen ze. 14 Pilatus vroeg: ‘Wat heeft Hij dan misdaan?’ Maar ze schreeuwden nog harder: ‘Kruisig Hem!’ 15 Omdat Pilatus de menigte tevreden wilde stellen, liet hij Barabbas vrij. Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij Hem eerst nog had laten geselen. 16 De soldaten leidden Hem weg, het paleis (dat is het pretorium) in, en riepen de hele cohort bijeen. 17 Ze trokken Hem een purperen gewaad aan, vlochten een kroon van doorntakken en zetten Hem die op. 18 Daarna brachten ze Hem hulde met de woorden: ‘Gegroet, koning van de Joden!’ 19 Ze sloegen Hem met een rietstok op het hoofd en bespuwden Hem, en bogen onderdanig voor Hem. 20 Nadat ze Hem zo hadden bespot, trokken ze Hem het purperen gewaad uit en deden Hem zijn kleren weer aan. Toen brachten ze Hem naar buiten om Hem te kruisigen. 21 Ze dwongen een voorbijganger die net de stad binnenkwam, Simon van Cyrene, de vader van Alexander en Rufus, om het kruis te dragen. 22 Ze brachten Hem naar Golgota, wat in onze taal ‘schedelplaats’ betekent. 23 Ze wilden Hem met mirre vermengde wijn geven, maar Hij nam die niet aan. 24 Ze kruisigden Hem en verdeelden zijn kleren onder elkaar; ze dobbelden erom wie wat zou krijgen. 25 Het was in het derde uur na zonsopgang dat ze Hem kruisigden. 26 Het opschrift met de aanklacht tegen Hem luidde: ‘De koning van de Joden’. 27 Samen met Hem kruisigden ze twee misdadigers, de een rechts van Hem, de ander links. 28 29 De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met Hem: ‘Ach, kijk nou toch eens! Jij die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, 30 red jezelf toch door van het kruis af te komen.’ 31 Ook de hogepriesters en de schriftgeleerden maakten onder elkaar zulke spottende opmerkingen: ‘Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf redden kan Hij niet; 32 laat die messias, die koning van Israël, nu van het kruis afkomen. Als we dat zien, zullen we geloven!’ Ook de twee andere gekruisigden beschimpten Hem. 33 Op het middaguur viel er duisternis over het hele land, die drie uur aanhield. 34 Aan het einde daarvan, in het negende uur, riep Jezus met luide stem: ‘Eloï, Eloï, lema sabachtani?’, wat in onze taal betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ 35 Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen: ‘Hoor, Hij roept om Elia!’ 36 Iemand ging snel een spons halen, dompelde die in water met azijn, stak de spons op een stok en probeerde Hem te laten drinken, terwijl hij zei: ‘Laten we nu maar eens zien of Elia komt om Hem eraf te halen.’ 37 Nadat Jezus luid geroepen had, blies Hij de laatste adem uit. 38 En het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot onder in tweeën. 39 Toen de centurio, die recht tegenover Hem stond, Hem zo zijn laatste adem zag uitblazen, zei hij: ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon.’ 40 Van een afstand stonden ook vrouwen toe te kijken, onder wie Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus de jongere en van Joses, en Salome. 41 Zij waren Jezus gevolgd en hadden Hem gediend toen Hij in Galilea verbleef. Zo stonden er nog veel meer vrouwen, die met Hem waren meegereisd naar Jeruzalem. 42 Toen de avond al gevallen was (het was de (‘voorbereidingsdag’, dat wil zeggen de dag voor de sabbat), 43 kwam Josef van Arimatea, een vooraanstaand raadsheer, die zelf ook de komst van het koninkrijk van God verwachtte. Hij raapte al zijn moed bijeen en ging naar Pilatus, die hij om het lichaam van Jezus vroeg. 44 Het bevreemdde Pilatus dat Hij al dood zou zijn en hij riep de centurio bij zich, aan wie hij vroeg of Jezus al gestorven was, 45 en toen de centurio dat bevestigd had, gaf hij het lijk aan Josef. 46 Josef kocht een stuk linnen, haalde Jezus van het kruis en wikkelde Hem in het linnen. Daarna legde hij Hem in een graf dat in de rots was uitgehouwen en rolde een steen voor de ingang. 47 Maria van Magdala en Maria, de moeder van Joses, keken toe in welk graf Hij werd gelegd. (NBV21)
Eigenlijk past hier alleen een zwijgen. De beker van het lijden moet in haar geheel worden leeggedronken. Dat kruis is de ultieme vernedering en het kruis in en op kerken betekent alleen dat daar de solidariteit met alle gemartelden en vervolgden te vinden is. Alleen in dat teken is de dood te overwinnen. Maar dat kruis is van hout, urenlang hangt Jezus langzaam leeg te bloeden. En dat nadat hij een nacht lang was gemarteld. Het was zijn eigen keus en een mens maakt die keus niet licht. Hij had de keus tussen het alleen in eenzaamheid deze weg te gaan of met zijn goed bewapend legertje een opstand te beginnen. Zijn leerlingen wilden wel, één van hen had zelfs de tegenstander al georganiseerd en kwam met een zwak uitgerust politieleger naar de olijfberg waar de opstand zou beginnen. Maar nee, het werd een kruis, na een nacht martelen niet meer te dragen, niet van plastic met ledlampen en een heleboel hulpjes, maar alleen hooguit geholpen door een toevallige voorbijganger. In plaats van de opstand en de eer kwam de vernedering en het lijden. En dan toch blijven zorgen. Reken het de vervolgers niet aan, de Romeinen niet en de Joden niet, de soldaten niet en de Priesters van de Tempel niet. Ook voor zijn moeder werd gezorgd. Hier loopt het goede leven van Jezus van Nazareth op uit, hij had zijn leerlingen al gewaarschuwd dat het hen ook zo zou vergaan. Het eindigt bij het graf, met een zware steen er voor. Alleen een handvol vrouwen konden zich er niet bij neerleggen, zij wilden blijven zorgen, maar zorgen voor een dode, voor een lijk? Zoals ze dat in Egypte deden? Zwijgend gaan de leerlingen naar hun bovenzaal waar ze de bevrijding uit Egypte hadden gevierd. Zwijgend gaan wij de Goede Vrijdag door, eindelijk iemand die voor vrede kiest en niet voor oorlog, maar wat een keuze is dat…….