Openbaring 15:1-8
1 Ik zag in de hemel opnieuw een indrukwekkend, wonderbaarlijk teken: het waren zeven engelen met de zeven laatste plagen, waarmee aan Gods woede een einde komt. 2 Toen zag ik iets als een zee van glas, vermengd met vuur. Op de glazen zee stonden zij die het beest, zijn beeld en het getal van zijn naam hadden overwonnen. Ze hadden lieren om daarop te spelen voor God. 3 Ze zongen het lied van Gods dienaar Mozes en het lied van het lam: ‘Groot en wonderbaarlijk zijn uw werken, Heer, onze God, Almachtige, rechtvaardig en betrouwbaar is uw bestuur, vorst van de volken. 4 Wie zou U, Heer, niet vereren, uw naam niet prijzen? Want U alleen bent heilig. Alle volken zullen komen en zich voor U neerwerpen, want uw rechtvaardige daden zijn geopenbaard.’ 5 Hierna zag ik de hemelse tempel, de verbondstent, opengaan. 6 De zeven engelen met de zeven plagen kwamen naar buiten, in stralende kleren van zuiver linnen en met een gouden band om hun borst. 7 Toen gaf een van de vier wezens aan alle zeven engelen een gouden offerschaal, vol met de woede van de God die leeft tot in eeuwigheid. 8 Gods majesteit en kracht vulden de tempel met rook. Niemand kon de tempel binnengaan voordat aan de zeven plagen van de zeven engelen een einde was gekomen. (NBV21)
Johannes gaat ver terug in de Hebreeuwse Bijbel om duidelijk te maken wat hij verwacht van de onderdrukking door het Romeinse Rijk. Hij ziet de overwinnaars al staan. Ze hadden de lier van David bij zich, de lier waarmee hij de woede aanvallen van koning Saul kon overwinnen en ze zongen. Ze zongen een lied van Mozes, een lied dat later door Jezus zou zijn overgenomen vertelt Johannes ons. En wat zingen die overwinnaars dan? Mooie vrome lofliederen op de macht van God, zijn betrouwbaarheid en rechtvaardigheid. Keurig niet waar?
Inderdaad, niet waar. Die Christenen werden namelijk vervolgd omdat ze deden wat in dat lied staat en niet wat de overheid van hen vroeg. Je moet de overheid het goede voorhouden en niet dan het goede had Paulus geschreven. En dat de overheid het zwaard droeg was de vervolgde Christenen maar al te zeer bekend. Ondanks dat hadden ze vastgehouden aan hun overtuiging dat alleen de God van Israël vereerd moet worden en dat een Keizer van Rome zeker die God in rechtvaardigheid en betrouwbaarheid nooit zou kunnen evenaren. Ze werden daarom atheïsten genoemd. Ze hadden geen beeld van hun God en weigerden respect te betonen aan andere goden, alsof die niet bestonden.
Als dat lied wordt gezongen gaat de Tempel, de Tabernakel open. De Tabernakel was de Tent van het Verbond die voorafging aan de bouw van de Tempel in Jeruzalem. In de dagen dat Johannes op Patmos gevangen zat was die Tempel verwoest. Johannes legt zich daar niet bij neer. In de hemel, bij God is die Tempel er nog steeds. In die Tempel en in die Tabernakel werd immers het verdrag bewaard dat God en het volk Israël hadden gesloten en waarbij die God zich verbonden had met dat volk. De komst van de nieuwe Tempel is niet eenvoudig. Wie je beloofd dat met een geloof in Jezus alle problemen verdwijnen, liegt. Pas als alle leed geleden is en alle strijd gestreden is komt er een nieuwe aarde, met de hemelse Tempel. Het mooie is dat wij met die nieuwe aarde alvast mogen beginnen, ondanks de ellende. In het “Heb je naaste lief als jezelf” laat dat verdrag zich samenvatten. Sluit je er dus bij aan.