Openbaring 9:1-12
1 Toen blies de vijfde engel op zijn bazuin. Ik zag een ster die uit de hemel op de aarde was gevallen. Hij kreeg de sleutel van de put naar de onderaardse diepte. 2 Hij opende die put, waaruit rook opsteeg als uit een grote oven. De zon en de hemel werden verduisterd door de rook uit de put. 3 Uit de rook kwamen sprinkhanen neer op de aarde. Ze kregen de beschikking over dezelfde vermogens als schorpioenen op aarde. 4 Maar, werd erbij gezegd, ze moesten de planten, struiken en bomen ongemoeid laten. Alleen de mensen die niet het zegel van God op hun voorhoofd hadden, mochten ze kwaad doen. 5 Doden mochten ze hen niet, alleen pijnigen, vijf maanden lang; die mensen zouden pijn moeten lijden alsof ze door een schorpioen gestoken waren. 6 Dan zullen de mensen de dood zoeken, maar hem niet vinden. Ze zullen naar de dood verlangen, maar de dood vlucht van hen weg. 7 Zo zagen die sprinkhanen eruit: ze leken op paarden die waren toegerust voor de strijd, met op hun hoofd een soort goudachtige krans en met een gezicht als dat van een mens. 8 Hun haar was lang als het haar van een vrouw, hun tanden waren als leeuwentanden. 9 Hun borst leek een pantser van ijzer. Hun vleugels maakten een geluid als het geratel van talloze wagens die ten strijde trekken. 10 Verder hadden ze een staart met een angel, net als schorpioenen. Met die staart konden ze de mensen pijnigen, vijf maanden lang. 11 Hun koning is de engel van de onderaardse diepte; zijn naam luidt Abaddon in het Hebreeuws, in het Grieks Apollyon. 12 Het eerste wee is voorbij, maar er komen er nog twee! (NBV21)
De hele aarde wordt een Sodom en Gomorra, de twee steden die, vruchtbaar als ze waren, werden omgekeerd en die verzonken in de aarde. Reken maar dat daar rook heeft opgestegen, rook dat alles en iedereen verstikte, bij zo’n vulkanische uitbarsting raakt de zon verduisterd. De Grieken en de Romeinen waren altijd bang in gevecht te raken met de Centaurs, mythische wezens die half mens en half paard waren. Johannes knoopt zijn beelden aan deze angst vast. De centaurs die IsraĆ«l had leren kennen waren nog heel wat meer beangstigend. Ze dwaalden rond in de mythen van Babylon die het volk tijdens de ballingschap had leren kennen. Die centaurs konden de mensen steken als schorpioenen. Kon je een gewone schorpioen nog wel doodtrappen als je geluk had dat kon je bij die beesten, mensen, zo groot als een paard niet.
De Centaurs uit Babylon hadden een eigen koning, een boodschapper van de onderwereld. Wie die koning had ontmoet wist hoe het moet zijn in de diepste onderwereld maar geen licht doordringt maar slechts geween is en geknars van tanden. Die koning heet Abadon. Wie dat is weten wij nakomelingen niet. Het Hebreeuws leent zich zeer voor geheimschrift en Johannes moest in zijn gevangenschap natuurlijk wel uitkijken wie hij zou vergelijken met een dergelijke gevaarlijke koning van de onderwereld. Toen de rust in het Romeinse Rijk was teruggekeerd, zo nemen geleerden aan, heeft een overschrijver van het boek Openbaring er de naam Apollyon aan toegevoegd. Dat is niet direct weer doorgestreept want ook die Apollyon had met de rook uit de onderwereld te maken. Het was een god waarvan de tempel bij een aardbreuk lag waar permanent rook uit naar boven kwam.
Het idee dat je op magische wijze te weten kan komen hoe het met de doden is vergaan en hoe je toekomst er uit zal gaan zien stuitte Joden en Christenen zeer tegen de borst. Gelovigen moeten het verleden en de toekomst aan God overlaten, ze hebben al genoeg aan het heden. Daar ligt de vraag of zij kiezen voor het leven door de richtlijnen van God te volgen of dat ze kiezen voor de goden van de dood. Die Apollyon was daar een goed voorbeeld van. Bij zijn Tempel in Delphi hadden ze een vrouw boven de rook uit de aarde gezet die je kon vertellen wat je toekomst zal zijn en welke beslissingen je zou moeten nemen om die toekomst zo gunstig mogelijk te laten zijn. Ze deed dat in voor gewone mensen onbegrijpelijke beelden, orakelspreuken noemden ze die. Voor gelovigen zoals Johannes waren het boodschappen van de God van de doden. Het is dus ook aan ons een oproep om ons bezig te houden met het leven, met de liefde, dag in dag uit.