Romeinen 8:12-17
Je gaat pas erven als er iemand dood is. Maar erfgenamen zelf kunnen nog wel eens in aanzien stijgen als blijkt dat hen een grote erfenis te wachten staat. Is God dood en zijn wij dan de erfgenamen? Dat is niet wat Paulus bedoelt. Hij bedoelt dat we gelijk zijn aan Jezus van Nazareth die God aansprak als zijn Vader. Zo mogen wij ook God aanspreken als onze Vader en zijn wij dus ook erfgenamen. Wat is onze erfenis dan? Dat is het visioen van een wereld waar geen tranen meer zullen zijn, waar de lam en de leeuw samen zullen neerliggen en een kind zal spelen in het hol van de slang. Visioenen zoals Jesaja ze ooit opschreef en die volgens Paulus de erfenis zullen zijn voor Joden en Heidenen samen. Zo maar, voor iedereen voor het grijpen? Nee dus. Wij zullen moeten delen in het lijden van Jezus van Nazareth om met hem te kunnen delen in dat visioen. Moeten we dus allemaal maar aan een kruis gaan hangen? In onze tijd is dat een onzinnige vraag. In de tijd dat Paulus deze brief aan de gemeente in Rome schreef niet helemaal een onzinnige vraag. Op een andere plaats in de brief aan de gemeente in Rome schrijft Paulus over mensen die hij had ontmoet op zijn reizen die uit Rome afkomstig waren. Zij waren uit Rome verbannen omdat er relletjes waren geweest tussen Joden en Christenen en Keizer Claudius had alle Joden de toegang tot Rome ontzegd omdat, zo staat in het edict, er een opstand was geweest onder leiding van ene Chrestos. Het afzweren van Tempels met godenbeelden en Priesters, het afzweren van leven met standsverschillen en cultuurverschillen was een groot risico. Wee degene die er een gewoonte van maakt te delen met armen, te zorgen voor zieken en stervenden, gevangenen te bezoeken, de hongerenden te voeden en de naakten te kleden. Ook de gemeente van christenen in Rome kwam bijeen in één van de huizen van de gelovigen om samen het brood te breken en de beker rond te laten gaan in herinnering aan Jezus van Nazareth en als oefening in het je naaste liefhebben als jezelf. Een dergelijke manier van leven ondermijnt de samenleving van meer en beter. Zeker als dat een slavenmaatschappij is waar een leven niet telt. Wat het is om als slaven in angst te leven weet die gemeente in Rome maar al te goed. Dagelijks zien zij dat om hen heen. Maar ze weten ook dat de slavenhouders eigenlijk in angst leven. Als die slaven in opstand komen dan kunnen ze hun leven verliezen. De weg die de christenen kozen, slaven en slavenhouders, was om broeders en zusters van elkaar te worden, samen een nieuwe gemeenschap te vormen. Dat deden ze door God hun Vader te noemen. Zo kunnen ook wij de angst voor elkaar overwinnen door te weten dat God ons aller Vader is, van hollanders en vreemdelingen, van Allochtonen en Autochtonen, van iedereen die bij ons woont. Pas als wij dat erkennen komen de visioenen van de profeten uit. Maar het kan, wij kunnen het.