2 Koningen 24:8-17
8 Jojachin was achttien jaar oud toen hij koning werd. Drie maanden regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Nechusta, de dochter van Elnatan, uit Jeruzalem. 9 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, precies zoals zijn vader. 10 Het was in die tijd dat veldheren van koning Nebukadnessar van Babylonië tegen Jeruzalem optrokken en het beleg voor de stad geslagen werd. 11 Toen koning Nebukadnessar zelf voor de belegerde stad verscheen, 12 gaf koning Jojachin van Juda zich samen met zijn moeder, zijn hovelingen, zijn legeraanvoerders en zijn kamerheren aan de koning van Babylonië over; deze nam hem gevangen in het achtste jaar van zijn regering. 13 Nebukadnessar haalde alle schatten weg uit de tempel van de HEER en het koninklijk paleis en haalde alle gouden versieringen los die koning Salomo van Israël in de grote zaal van de tempel had aangebracht, zoals de HEER had voorzegd. 14 Heel Jeruzalem werd in ballingschap weggevoerd: alle legeraanvoerders en alle krijgslieden, tienduizend man, en alle handwerkslieden en smeden; alleen de onaanzienlijksten van het gewone volk bleven achter. 15 Koning Jojachin werd als balling meegevoerd naar Babel, samen met zijn moeder, zijn vrouwen, zijn kamerheren en de notabelen. 16 Ook zevenduizend militairen en duizend handwerkslieden en smeden, allen betrokken bij het krijgsbedrijf, werden door de koning van Babylonië in ballingschap weggevoerd. 17 Hij stelde Mattanja, een oom van Jojachin, in diens plaats als koning aan en veranderde zijn naam in Sedekia. (NBV21)
De zwartste bladzijde uit de Hebreeuwse Bijbel. Heel het volk werd weggevoerd naar Babel en wat er nog resteerde kreeg een schijnkoning: Sedekia. Het experiment dat met Jozua was begonnen en waarvoor Mozes het fundament had gelegd was definitief mislukt. Het volk had onder de achtereenvolgende koningen de Weg van de God van Israël verlaten. Het had zich gedragen als een gewoon volk zoals er vele zijn. Met goden die in de mode waren, met zelfverheffing en misleiding. Het had kinderoffers gebracht, gouden en zilveren goden gemaakt en bondgenootschappen gesloten die het de schijn van grootsheid en onaantastbaarheid hadden gegeven. De paar koningen die ondanks die geschiedenis toch de Weg van de God van Israël hadden willen bewandelen, koningen als Hizkia en Josia, hadden het tij niet kunnen keren. Het was te erg geweest.
De regering van de nieuwe Koning was hoopvol begonnen. Jojachin betekent “YHWH bevestigt”, moge de Heer bevestigen. Maar zijn moeder heette niet voor niets Nehusta, slang, want in plaats van te vertrouwen op de God van Israël als de sterkste bondgenoot die je je zou kunnen wensen gaf Jojachin bij de eerste de beste belegering door Nebukadnezar de stad over aan deze machtige vijand, of die machtiger zou kunnen zijn dan de God van Israël. Achteraf wordt deze beslissing gezien als wijs beleid. Hij redde hiermee niet alleen zijn eigen leven maar voorkwam ook dat de bevolking van Jeruzalem werd uitgemoord door de wrede koning van Babel. De ballingen kenden zelfs een lied waarin de beslissing van Jojachim werd vereerd.
Het verhaal zoals wij dat hier lezen is opgeschreven tijdens de ballingschap die volgde. De profeten die steeds hadden gewaarschuwd tegen het afdwalen van de Weg van de God van Israël, tegen het maken van eigen goden van goud en zilver, tegen het brengen van kinderoffers, tegen het plegen van onrecht tegen de armen, de weduwen en de wees, die profeten bleken gelijk te hebben. En in de ballingschap zou er een zuivering plaatsvinden.
Alleen de mensen die trouw zouden blijven aan de God van Israël zouden voortaan gerekend worden tot het volk van Israël, tot de Judeeërs. Zover is het in het verhaal nog lang niet. Zelfs de Tempelschatten worden geroofd en naar Babel gebracht. Het is uit, streep er onder, de oorspronkelijke godsdienst van Israël is uitgewist, niks meer van te vinden. Het verhaal zou zich in het jaar 70 van onze jaartelling herhalen. Maar de godsdienst van Israël zit niet in Tempels, het zit in de harten van de mensen en zolang er gemeenschappen gevormd kunnen worden die de verhalen van de God van Israël kunnen lezen, zijn richtlijnen kunnen volgen, de naaste dus kunnen liefhebben als zichzelf, blijft die godsdienst bestaan. Zelfs het uitmoorden van de gelovigen in gaskamers en moordkampen heeft de aanbidding van de God van Israël niet kunnen stoppen. Door Jezus van Nazareth mag zelfs iedereen op de wereld, ondanks zijn kruisdood, daaraan mee blijven doen, elke dag opnieuw, ook vandaag weer.