2 Koningen 23:31-24:7
31 Joachaz was drieëntwintig jaar oud toen hij koning werd. Drie maanden regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Chamutal, de dochter van Jirmeja, uit Libna. 32 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, precies zoals zijn voorouders. 33 Hij werd door farao Necho in Ribla in het gebied van Hamat in de boeien geslagen, zodat hij het koningschap niet kon uitoefenen. De farao legde het land een schatting op van honderd talent zilver en één talent goud. 34 Hij stelde Eljakim, een andere zoon van Josia, als opvolger van zijn vader aan en veranderde zijn naam in Jojakim. Joachaz werd door de farao meegevoerd naar Egypte, en daar is hij gestorven. 35 Jojakim betaalde de farao het zilver en goud. Om de vastgestelde schatting te betalen, legde hij het land belasting op. Iedereen werd naar vermogen aangeslagen; zo werd het zilver en goud voor farao Necho bijeengebracht. 36 Jojakim was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Elf jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Zebudda, de dochter van Pedaja, uit Ruma. 37 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, precies zoals zijn voorouders. 1 Tijdens de regering van Jojakim viel koning Nebukadnessar van Babylonië het land binnen en maakte hij Jojakim tot zijn vazal. En toen Jojakim na drie jaar rebelleerde en tegen Nebukadnessar in opstand kwam, 2 stuurde de HEER benden Chaldeeën, Arameeërs, Moabieten en Ammonieten op hem af, die Hij Juda liet binnenvallen om het te vernietigen, zoals Hij bij monde van zijn dienaren, de profeten, had voorzegd. 3 Dit overkwam Juda omdat de HEER zelf het zo beschikt had; Hij verstootte het vanwege alle zonden die Manasse had bedreven. 4 Wat de HEER hem vooral niet vergaf, was dat hij onschuldig bloed had vergoten – hij had Jeruzalem gevuld met onschuldig bloed. 5 Verdere bijzonderheden over Jojakim zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 6 Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, volgde zijn zoon Jojachin hem op. 7 De koning van Egypte ondernam geen veldtochten meer buiten zijn eigen land, want de koning van Babylonië had heel het gebied dat aan de koning van Egypte toebehoorde ingenomen, vanaf de wadi die de grens met Egypte vormt tot aan de Eufraat. (NBV21)
Het optrekken tegen wereldmachten heeft voor de kleine koninkjes van Juda weinig zin. Josia had het hele volk weer in dienst van de God van Israël gekregen en de Wet die in de Tempelmuur was gevonden centraal in het landsbestuur gesteld maar toen hij optrok tegen de Farao van Egypte vond hij de dood. Het had een waarschuwing moeten zijn. Maar kennelijk concludeerde men dat ook die God van Israël geen garantie bood voor zelfstandigheid. Joachaz, de opvolger van Josia, ging daarom net als zijn voorouders weer mee in de verering van Baäl, Asjeera en andere vruchtbaarheidsgoden die in de buurvolken van Israël werden aanbeden. Prompt werd hij in Egypte gevangen gezet, kreeg het land een schatting opgelegd en werd zijn broer Eljakim koning gemaakt. Zelfs de naam van de koning werd door de Farao van Egypte bepaald, Jojakim. Dat was overigens een fatsoenlijke naam, het betekent: YHWH richt op, alsof de God van Israël zelf Jojakim op de troon had gezet.
Jojakim stelde zich aanvankelijk op als een trouw vazal van Egypte. Maar toen de koning van Babylonië de baas werd over de toen bekende wereld werd Jojakim vazal van die koning. Maar dat verveelde kennelijk. Na drie jaar kwam Jojakim in opstand, alsof je zomaar een wereldmacht kan verslaan. De profeten van de God van Israël hadden hiertegen gewaarschuwd, lees het boek van de profeet Jeremia er maar op na. Daar staat ook beschreven hoe Jojakim een volgeling van Jeremia, de profeet Uria, ter dood had laten brengen omdat die wat al te hard had geprofeteerd tegen Jojakim. Volgens die profeten was de langdurige regering van Manasse, wel 55 jaar, waarin het volk zich niet had verzet tegen de afschuwelijke afgoderij de werkelijke oorzaak van de ondergang van Juda. Er waren kinderoffers gebracht en als je tussen de regels doorleest moet je aannemen dat ook Jojakim kinderoffers heeft gebracht.
In het verhaal van het spannende verhalenboek 2 Koningen is de rol van Egypte uitgespeeld. Niet de rol van de slavernij. De ballingschap ook van Juda staat op het punt van beginnen. Voor onze dagen is de boodschap nog steeds dat niet de grootmachten in de wereld moeten bepalen waar wij ons mee bezig houden. Zeker niet de culturele grootmachten of de economische grootmachten, maar alleen de grootmacht van de God van Israël. Door zijn zoon Jezus van Nazareth kunnen alle volken de weg van die God volgen. Door die zoon kunnen wij daar elke dag weer mee beginnen. Voor de koningen uit ons spannende verhaal was dat recht en gerechtigheid brengen. De armen recht doen, de zwakken beschermen, niet rijkdom maar rechtvaardigheid nastreven. Iedereen mee laten doen in de samenleving en je oogst delen met de familie, de tempeldienaren, de armen en de vreemdelingen. Daar kunnen we ook vandaag nog een samenleving mee opbouwen, elke dag opnieuw, ook vandaag weer.