Spreuken 23:1-11
1 Als je bij een machtig man aan tafel zit, vergeet dan niet wie je voor je hebt. 2 Bedwing je gulzigheid, ook al houd je van een goede maaltijd. 3 Laat je niet verleiden door zijn lekkernijen, want je wordt erdoor misleid. 4 Tob jezelf niet af om rijk te worden, zet dat plan opzij.5 Want in een oogwenk is je geld verdwenen: het krijgt vleugels en vliegt weg als een arend. Ga niet aan tafel bij een gierigaard, laat je niet verleiden door zijn lekkernijen. 7 Hij is door en door berekenend. Zegt hij: ‘Tast toe,’ dan meent hij er niets van. 8 Wat hij je voorzet braak je uit, je vriendelijke woorden zijn aan hem verspild. 9 Spreek niet tegen een dwaas, hij veracht je verstandige woorden. 10 Verleg geen oude grenzen, schend de akkers van wezen niet. 11Want hun beschermer is sterk, Hij zal hun rechten tegen je verdedigen. (NBV21)
Vandaag een stevige les. Ga niet om met egoïsten. Een les die niet alleen kinderen ter harte moeten nemen. Maar omdat de opvoeding in het liefhebben van de minsten zo verschrikkelijk belangrijk is. Om het belang in het leren loslaten van eigenliefde en zelfzucht zo groot is. Dat blijkt ook uit het verdere verloop van het gedeelte dat we vandaag lezen. Als je kinderen niet leert voor een ander te zorgen, eerst voor een ander te zorgen en dan pas voor jezelf, de ander lief te hebben als jezelf, dan breek je het komende Koninkrijk van God af in plaats van het op te bouwen. Wij kijken zo graag omhoog, naar de machtigen en de rijken, vergeten daarmee de armen, de minsten. Het is voor eenvoudige mensen een hele eer bij een bekende Nederlander of een rijke Nederlander aan tafel te zitten.
Een hele groep deftige mensen die een rijk diner hebben ziet er heel aantrekkelijk uit. Het boek Spreuken waarschuwt ons er tegen. Je vergeet zo gemakkelijk bij wie je aan tafel zit. Als het machtige en rijke mensen zijn dan zijn het vast geen mensen die de Wet van de God van Israël houden. Delen is er niet bij, anders was hun rijkdom niet zo opvallend. Daarom wordt er nog eens gewezen op de oude grenzen en de akkers van de wezen. De rijken waren volgens de profeten zij die akker aan akker voegden en de weduwe en de wees beroofden van hun middelen van bestaan. De akker van de wees is het erfdeel dat een wees toekomt om een toekomst op te bouwen. Het is de plaats die een Jood krijgt in het land Israël, zijn eigen plaats.
En zelfs als een door bezetters aangestelde Koning, die in de Keizer de Heer van de wereld zag, de opdracht geeft te gaan naar je eigen plaats om je te laten tellen door de belastinginspecteurs dan gaan de Joden naar de plaats die God hen heeft gegeven toen onder Jozua het land werd verdeeld. Die akker is het recht van de armen, elke vijftig jaar hoort de akker weer teruggegeven te worden. En het Nieuwe Testament laat in het verhaal dat Lucas vertelt over Jozef en Maria zien dat met de komst van Jezus van Nazareth dat verbond van de God van Israël voor alle volken in de wereld geldt, voor iedereen is er een plaats. Aan ons om de armen tot hun recht te laten komen, elke dag opnieuw, ook vandaag.