Jakobus 5:13-20
13 Als een van u het moeilijk heeft, laat hij bidden; is hij vrolijk, laat hij een loflied zingen. 14 Laat iemand die ziek is de oudsten van de gemeente bij zich roepen; laten ze voor hem bidden en hem met olie zalven in de naam van de Heer. 15 Het gelovige gebed zal de zieke redden, en de Heer zal hem laten opstaan. Wanneer hij gezondigd heeft, zal het hem vergeven worden. 16 Daarom: beken elkaar uw zonden en bid voor elkaar, dan zult u genezen. Want het gebed van een rechtvaardige is krachtig en mist zijn uitwerking niet. 17 Elia was een mens als wij, en nadat hij vurig had gebeden dat het niet zou regenen, is er drieënhalf jaar lang geen regen gevallen op het land. 18 Toen bad hij opnieuw, en de hemel gaf regen, en het land bracht zijn vrucht weer voort. 19 Broeders en zusters, als een van u afdwaalt van de waarheid en een ander laat hem daarheen terugkeren, 20 dan mag hij weten: wie een zondaar van het dwaalspoor terugbrengt, redt hem van de dood en wist tal van zonden uit. (NBV21)
We geloven zo graag in wonderen. Dokters in witte jassen lukt het beter hun patiënten te genezen dan dokters in trui en spijkerbroek. Toch roept Jacobus ons in het gedeelte van vandaag op om af te zien van alle poespas en hocus pocus rond ziekte en gebrek. Medicijnmannen hebben vanouds tal van rituelen tot hun beschikking om goden te verzoeken de zieke te genezen. Niks ervan roept Jacobus. Een eenvoudige verlichting met olie, dat koelt het koortsige voorhoofd af, is meer dan voldoende. De rest moet je aan de God van Israël overlaten. Ziek in de termen van de Christelijke godsdienst is niet lichamelijk ziek maar zondig. Niet meer kijken naar de minsten, de zwaksten in je samenleving maar alleen voor jezelf zorgen, dat is ziek. Daarom begint Jacobus mensen die het moeilijk hebben op te roepen te bidden. Dan kom je vanzelf uit bij het voorbeeldgebed dat Jezus van Nazareth ons heeft geleerd.
Dat we een Vader in de hemel hebben, die we dus niet hebben te verzoeken, en dat we willen dat zijn wil op aarde geschiedt net als in de hemel, dus niet dat onze wil geschiedt. Dan weten we dat we genoeg hebben aan ons dagelijks brood, dat we willen dat onze zonden vergeven worden net als wij vergeven wie ons iets schuldig zijn, dat we niet verleid willen worden om alleen aan onszelf te denken maar dat we juist bevrijdt willen worden van het kwade en dat alle macht niet aan ons, of aan welke godheid dan ook is, maar aan de God van Israël. Zo’n gebed brengt ons weer op het juiste spoor. Dat gebed maakt ons overigens ook weer aan het zingen want het bevrijdt ons van eigenwaan en angst voor de dood. Bevrijdingspastoraat is dan ook niet de bevrijding van zogenaamde demonen die over ons geen macht hebben en voor ons al helemaal niet bestaan. Wie zoiets beweerd doet aan de afgoderij die Jacobus nu juist zo graag wilde bestrijden.
Het bidden van ons is gericht op een andere samenleving, op een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waar alle tranen gedroogd zullen zijn. Tot die tijd moeten we samen nagaan wat we zelf nog doen om die samenleving tegen te houden, samen bespreken hoe we kunnen veranderen en het werk aan dat Koninkrijk van God weer vlot kunnen trekken en vooruit kunnen brengen. Op die manier samen bidden verandert ook echt iets, ook aan onze samenleving omdat het niet bij gebed kan blijven omdat werk en gebed een eenheid dienen te vormen. Beiden zijn altijd gericht op de positie van de armen en de zwakken in onze samenleving. En iedereen die voortaan afziet van eigenbelang en angst voor de dood en zich inzet voor die andere samenleving brengt die samenleving dichterbij. Iedereen die een ander op dat spoor weet te brengen weet ook echt iets te veranderen. Daarmee besluit Jacobus zijn brief. Wij weten dat we er elke dag opnieuw weer mee mogen beginnen, ook vandaag weer.