Psalm 68:1-19
1 Voor de koorleider. Van David, een psalm, een lied. 2 God staat op, zijn vijanden stuiven uiteen, zijn haters vluchten als Hij verschijnt. 3 U verdrijft ze zoals wind de rook verdrijft. Zoals was smelt bij het vuur, zo vergaan de zondaars als God verschijnt. 4 Maar de rechtvaardigen verblijden zich, zij juichen als God verschijnt, uitgelaten van vreugde. 5 Zing voor God, bezing zijn naam, maak ruim baan voor Hem die door de vlakten rijdt. HEER is zijn naam! Jubel als Hij verschijnt: 6 vader van wezen, beschermer van weduwen, God in zijn heilig verblijf. 7 God geeft eenzamen een thuis en gevangenen vrijheid en voorspoed. Maar opstandigen zullen wonen op dorre grond. 8 God, toen U optrok aan het hoofd van uw volk, toen U voortschreed door de woestijn, sela 9 beefde de aarde, en water stortte uit de hemel toen God verscheen, de God van de Sinai, toen God verscheen, de God van Israël. 10 U liet een milde regen neerdalen, God, en schonk uw uitgeput land nieuwe kracht. 11 Uw kleine kudde ging er wonen, in uw goedheid, God, gaf U het aan de zwakken. 12 De HEER sprak een bevel uit, een menigte vrouwen zei het voort: 13 ‘Koningen vluchten, hun legers vluchten, thuis verdelen de vrouwen de buit 14 en jullie slapen bij de schaapskooi!’ De vleugels van de duif waren met zilver bedekt, haar slagpennen met geelgroen goud:
15 de Ontzagwekkende dreef koningen uiteen, sneeuw viel neer op de Salmon. 16 Machtige berg, berg van Basan, veeltoppige berg, berg van Basan, 17 waarom afgunstig, veeltoppig gebergte, op de berg die God als zetel koos? De HEER woont daar voor eeuwig. 18 Met machtige wagens, tweemaal tienduizend, met duizenden en duizenden, trok de Heer van de Sinai naar het heiligdom. 19 U voerde gevangenen mee, eiste gaven van opstandige mensen, en steeg op naar uw woning, HEER, onze God. (NBV21)
Twee dagen lang zullen we zingen van Psalm 68. Een zangstuk, een musiceerstuk staat er zelfs oorspronkelijk, van David. En David was voor Israël het symbool van de ideale koning. De koning die het land Israël haar plaats onder de volken had gegeven. Na David had niemand meer durven ontkennen dat er ooit een koninkrijk Israël was geweest. Maar David was ook de Koning die de godsdienst van Israël centraal had gesteld. Hij had de Heilige Tent haar plaats in de hoofdstad gegeven. Hij had van de staat Israël een rechtstaat gemaakt waar recht en gerechtigheid hadden geheerst. Een zoon van David zou het rijk definitief bevrijden van onderdrukking en recht doen aan de armsten in het land. In het eerste deel van de psalm die we vandaag beginnen te zingen komen ze allemaal voorbij, de weduwen en de wezen, de eenzamen. De rechtvaardigen verblijden zich bij zoveel rechtvaardigheid.
Heel uitdrukkelijk worden in deze psalm ook de gevangenen genoemd. En in onze dagen denken we dan direct aan Amnesty International. De particuliere organisatie die opkomt tegen het gevangen zetten van mensen om wat ze denken. We hebben voor geweld, voor diefstal en bedrog, nog niet veel andere oplossingen gevonden dan het opsluiten van mensen. Dat opsluiten moet wel menselijk gebeuren, en wie opgesloten wordt moet volgens onafhankelijke rechtsprocedures op basis van feitelijk bewijs worden veroordeeld. Maar het opsluiten van mensen om wat ze denken, wat ze zeggen, wat ze vinden, en waarvan ze anderen van willen overtuigen vinden we onder alle omstandigheden verwerpelijk. Juist ons eigen geloof in de rechtvaardigheid roept altijd weer tegenstand op.
Ook in deze psalm worden de opstandigen genoemd. De machtigen en de rijken die weigeren te delen bestrijden de roep om gerechtigheid. Daarom is het werk van Amnesty International, los van de vraag voor welke overtuiging mensen opgekomen zijn, altijd een werk dat spoort met de roep van de Bijbel om op te komen voor gevangenen. De Psalm bezingt daarom op poëtische wijze de intocht in het beloofde land. Daar kwam de Heilige Tent uiteindelijk tot rust na alle omzwervingen. Zeker David moet dat zo gevoeld hebben want hij deed verschillende pogingen de Tent naar Jeruzalem te brengen voordat hij er in slaagde. En dan nog mocht hij er geen Tempel voor bouwen want een Tempel zou te snel hetzelfde zijn als de omringende volken voor hun goden hadden. De Godsdienst van Israël is een heel ander soort godsdienst, zeker geen religie zoals volken een religie hebben.