Matteüs 26:17-75
17 Op de eerste dag van het feest van het Ongedesemde brood kwamen de leerlingen naar Jezus toe en vroegen: ‘Waar wilt U dat wij voorbereidingen treffen zodat U het pesachmaal kunt eten?’ 18 Hij gaf hun de opdracht om naar een zeker persoon in de stad te gaan en hem te zeggen: ‘De meester laat u weten: “Mijn tijd is nabij; Ik wil met mijn leerlingen bij u het pesachmaal gebruiken.”’ 19 De leerlingen deden wat Jezus hun had opgedragen en bereidden het pesachmaal. 20 Toen de avond was gevallen, lag Hij samen met de twaalf aan voor de maaltijd. 21 Onder het eten zei Hij tegen hen: ‘Ik verzeker jullie: een van jullie zal Mij uitleveren.’ 22 Dit bedroefde hen zeer, en de een na de ander vroegen ze Hem: ‘Ik toch niet, Heer?’ 23 Hij antwoordde: ‘Hij die tegelijk met Mij iets uit de schaal nam, die zal Mij uitleveren. 24 De Mensenzoon zal heengaan zoals over Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon uitgeleverd wordt: het zou beter voor hem zijn als hij nooit geboren was.’ 25 Toen zei ook Judas, die Hem zou uitleveren: ‘Ik ben het toch niet, rabbi?’ Jezus antwoordde: ‘Jij zegt het.’ 26 Toen ze verder aten nam Jezus een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood en gaf de leerlingen ervan met de woorden: ‘Neem, eet, dit is mijn lichaam.’ 27 En Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker met de woorden: ‘Drink allen hieruit, 28 dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden. 29 Ik zeg jullie: vanaf nu zal Ik niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken, tot de dag dat Ik er met jullie opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van mijn Vader.’ 30 Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg. 31 Onderweg zei Jezus tegen hen: ‘Jullie zullen Mij deze nacht allemaal afvallen, want er staat geschreven: “Ik zal de herder doden, en de schapen van zijn kudde zullen uiteengedreven worden.” 32 Maar nadat Ik uit de dood ben opgewekt, zal Ik jullie voorgaan naar Galilea.’ 33 Petrus zei daarop tegen Hem: ‘Misschien zal iedereen U afvallen, ik nooit!’ 34 Jezus antwoordde hem: ‘Ik verzeker je: deze nacht, nog v oor de haan gekraaid heeft, zul jij Mij driemaal verloochenen.’ 35 Petrus zei: ‘Al zou ik met U moeten sterven, verloochenen zal ik U nooit.’ Alle andere leerlingen vielen hem daarin bij. 36 Vervolgens ging Jezus met zijn leerlingen naar een plek die Getsemane genoemd werd. Hij zei: ‘Blijven jullie hier zitten, Ik ga daar bidden.’ 37 Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met zich mee. Toen Hij bedroefd en angstig begon te worden, 38 zei Hij tegen hen: ‘Ik ben diepbedroefd, tot stervens toe. Blijf hier met Mij waken.’ 39 Hij liep nog een stukje verder, liet zich voorover vallen op de grond en bad: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan Mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals Ik het wil, maar zoals U het wilt.’ 40 Hij liep terug naar de leerlingen en zag dat ze lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Konden jullie niet eens één uur met Mij waken? 41 Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’ 42 Voor de tweede maal liep Hij bij hen vandaan en bad: ‘Vader, als het niet mogelijk is dat deze beker aan Mij voorbijgaat zonder dat Ik eruit drink, laat het dan gebeuren zoals U het wilt.’ 43 Toen Hij terugkwam, zag Hij dat ze weer sliepen, want ze waren door vermoeidheid overmand. 44 Hij liet hen achter, liep opnieuw wat verder en bad voor de derde maal, met dezelfde woorden als daarvoor. 45 Daarna voegde Hij zich weer bij de leerlingen en zei: ‘Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten? Het ogenblik is nabij waarop de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan zondaars. 46 Sta op, laten we gaan; kijk, hij die Mij uitlevert, is al vlakbij.’ 47 Nog voor Hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in gezelschap van een grote, met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters en de oudsten van het volk was gestuurd. 48 Judas, die Hem zou uitleveren, had met hen een teken afgesproken. ‘Degene die ik kus,’ had hij gezegd, ‘die is het, die moet je gevangennemen.’ 49 Hij liep recht op Jezus af, zei: ‘Gegroet, rabbi!’ en kuste Hem. 50 Jezus zei tegen hem: ‘Vriend, ben je daarvoor gekomen?’ Daarop kwamen de mannen naderbij, grepen Jezus vast en namen Hem gevangen. 51 Nu greep een van Jezus’ metgezellen naar zijn zwaard. Hij trok het, haalde uit en sloeg de dienaar van de hogepriester een oor af. 52 Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Steek je zwaard terug op zijn plaats. Want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen. 53 Je weet toch dat Ik mijn Vader maar te hulp hoef te roepen of Hij stelt Mij onmiddellijk meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking.54 Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, waar staat dat het zo moet gebeuren?’ 55 Toen zei Jezus tegen de mannen: ‘U bent er met zwaarden en knuppels op uit getrokken om Mij te arresteren, alsof Ik een misdadiger ben! Dagelijks was Ik in de tempel om onderricht te geven, en toen hebt u Me niet gevangengenomen; 56 maar dit alles gebeurt omdat de geschriften van de profeten in vervulling moeten gaan.’ Daarop lieten alle leerlingen Hem in de steek en vluchtten weg. 57 De mannen die Jezus gevangengenomen hadden, leidden Hem voor aan Kajafas, de hogepriester bij wie de schriftgeleerden en de oudsten bijeengekomen waren. 58 Petrus volgde Hem op een afstand tot op de binnenplaats van het huis van de hogepriester; daar ging hij tussen de knechten zitten om te zien hoe het zou aflopen. 59 De hogepriesters en het hele Sanhedrin probeerden Jezus met behulp van een valse getuigenverklaring ter dood te veroordelen, 60 maar dat lukte hun niet; hoewel zich vele valse getuigen meldden. Ten slotte meldden er zich twee 61 die zeiden: ‘Die man heeft gezegd: “Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen weer opbouwen.”’ 62 De hogepriester stond op en vroeg Hem: ‘Geeft U geen antwoord op wat deze getuigen tegen U inbrengen?’ 63 Maar Jezus bleef zwijgen. De hogepriester zei: ‘Ik bezweer U bij de levende God: zeg ons of U de messias bent, de Zoon van God.’ 64 Jezus antwoordde: ‘U zegt het. Maar Ik zeg tegen u allen hier: vanaf nu zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en Hem zien komen op de wolken van de hemel.’ 65 Hierop scheurde de hogepriester zijn kleren en hij riep uit: ‘Hij heeft God gelasterd! Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? U hebt nu zelf zijn godslastering gehoord. 66 Wat denkt u?’ Ze antwoordden: ‘Hij is schuldig en verdient de doodstraf!’ 67 Daarop spuwden ze Hem in het gezicht en sloegen Hem. Anderen stompten Hem 68 en zeiden: ‘Profeteer dan maar eens voor ons, messias, wie is het die Je geslagen heeft?’ 69 Petrus zat buiten, op de binnenplaats. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe, dat zei: ‘Jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea!’ 70 Maar hij ontkende dat met klem, zodat allen het konden horen: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ 71 Toen hij wegliep naar het poortgebouw, zag een ander meisje hem. Ze zei tegen de omstanders: ‘Die man hoorde bij Jezus van Nazaret!’ 72 En opnieuw ontkende hij en zwoer: ‘Echt, ik ken de man niet!’ 73 Even later kwamen de omstanders naar Petrus toe, ze zeiden: ‘Jij bent wel degelijk een van hen, trouwens, je accent verraadt je.’ 74 Daarop begon hij te vloeken en te zweren: ‘Ik ken die man niet!’ En meteen kraaide er een haan. 75 Toen herinnerde Petrus zich wat Jezus gezegd had: ‘Nog voor de haan gekraaid heeft, zul jij Mij driemaal verloochenen.’ Hij ging naar buiten en huilde bitter. (NBV21)
In het dagelijks leesrooster dat we hier volgen worden de verhalen van de Bijbel in stukjes geknipt. Maar soms is het goed een verhaal in zijn geheel te lezen. Vandaag lezen we verhaal dat in de kerken op Witte Donderdag wordt gelezen. In kerkelijke taal spreken ze dan over de instelling van het Avondmaal of de Eucharistie maar helemaal juist is dat niet. In het verhaal van Matteüs lezen we eerst over het feest van het Ongedesemde brood. En dat is een bijzonder en belangrijk feest in de Joodse religie. Dat feest herinnert aan de uittocht uit het dodenland Egypte. Daar had het volk in slavernij gewoond. De religie van Egypte draaide om de dood. De Pyramides zijn er nu, eeuwen na hun bouw, nog de getuigen van, net als de mummies van mensen en dieren. Die doodsreligie had voor het volk Israel wrede slavernij betekent. In het verhaal van de bevrijding klonk het dat op een avond er een lam geslacht moest worden. Het bloed van het Lam moest aan de deurposten gesmeerd worden en ze moesten ongedesemd brood eten, matzes noemen we die tegenwoordig, waar dus geen gist in zit. Dat brood blijft lang goed en kan bijna niet bederven.
De maaltijd op die avond moest staande worden genuttigd terwijl alles wat ze mee konden en wilden nemen moest zijn ingepakt. Een laatste beker wijn kon bij dat brood worden gedronken, zodat je verkwikt en warm in de koude nacht aan de reis zou kunnen beginnen. In die nacht stierf in elk huis in Egypte de eerstgeboren zoon. Behalve in die huizen waar het bloed van het lam aan de deurposten was gesmeerd. Die maaltijd wordt nog altijd gevierd ter herinnering aan de bevrijding uit het dodenland van Egypte. Maar die bevrijding komt nu volgens Jezus van Nazareth uit zijn eigen handelen. Zoals dat brood wordt gebroken en gedeeld met iedereen aan tafel, en zoals de beker wijn rondgaat langs iedereen aan tafel zo zet hij zichzelf in, ja zo deelde hij zichzelf voor iedereen in de wereld, zo werd zijn lichaam gebroken en zijn bloed vergoten. Zover kun je gaan als je je naaste liefhebt als jezelf. Dat kan je je leven kosten. Maar juist als je niet meer met de dood te maken wilt hebben, als je onvoorwaardelijk kiest voor het leven kun je dat opbrengen. Dat gaat met zweet en tranen gepaard maar uiteindelijk bezweert Jezus de oorlog die op uitbreken staat en geeft hij zich over. Het is overigens een merkwaardig proces zoals dat over Jezus van Nazareth wordt beschreven. Het voldoet niet aan de regels die er in de Joodse Wet geschreven staan.
Het is ook geen proces dat onder invloed van Griekse of Romeinse regels zou gevoerd zijn. Het is een nachtelijk proces, duisternis alom en een duister gebeuren. Centraal staat de Hogepriester, iemand die direct financieel belang had bij de wisselaars en handelaars in de Tempel. Jezus van Nazareth had hem dus in zijn inkomen getroffen. De vraag die wordt gesteld is of Jezus van Nazareth zich zoon van God noemt. Maar wie oplet ziet dat hij zich consequent Mensenzoon noemt. Maar de Mensenzoon komt zittend aan de rechterhand van de Machtige om te oordelen. En dan blijkt het duistere van dit proces. De rechter is tegelijk aanklager en belanghebbende. Een verdediging ontbreekt. Jezus van Nazareth zou een profeet zijn, maar wordt bespot als hij niet profeteert en veroordeeld als hij dat wel doet. Dan nog Petrus. Hij brengt zichzelf in veiligheid omdat hij ontkent Jezus gekend te hebben. Verloochenen noemen we dat en dat heeft een nare klank. Maar de Evangelist Johannes beschrijft dat hij is binnengesmokkeld door een lid van het Sanhedrin, Nicodemus bijvoorbeeld of Josef van Arimathea. Veel later zou Petrus nog eens bevestigen dat er niet aan zijn liefde voor Jezus getwijfeld hoeft te worden. Een belangrijk verhaal zo bij elkaar. Liefde voor de mensen betekent dat je jezelf opoffert, jezelf verloochent zelfs. Daarom wordt in alle kerken in de wereld die maaltijd gevierd. Want Jezus volgen is niet gemakkelijk en ligt niet voor de hand.