1 Korintiërs 1:10-17
10 Broeders en zusters, in de naam van onze Heer Jezus Christus roep ik u op om allen eensgezind te zijn: om scheuringen te vermijden en in uw denken en uw overtuiging volkomen één te zijn. 11 Door Chloë’s huisgenoten is mij namelijk verteld, broeders en zusters, dat er verdeeldheid onder u heerst. 12 Ik bedoel dat de een zegt: ‘Ik ben van Paulus,’ een ander: ‘Ik van Apollos,’ een derde: ‘Ik van Kefas,’ en een vierde: ‘Ik van Christus.’ 13 Is Christus dan verdeeld? Is Paulus soms voor u gekruisigd? Of is het in de naam van Paulus dat u bent gedoopt? 14 Ik dank God dat ik niemand van u – behalve dan Crispus en Gajus – heb gedoopt; 15 niemand van u kan dus zeggen dat hij in mijn naam is gedoopt. 16 Ja, ik heb ook nog Stefanas en zijn huisgenoten gedoopt, maar ik kan mij niet herinneren dat ik nog iemand anders heb gedoopt. 17 Christus heeft mij immers niet gezonden om te dopen, maar om te verkondigen – en niet door middel van diepzinnige welsprekendheid, want dan zou het kruis van Christus van zijn kracht worden beroofd. (NBV21)
Die brief van Paulus heeft in de loop van de geschiedenis van de kerken maar weinig effect gehad. Verdeeldheid te over en die verdeeldheid ontstond kennelijk al heel snel. Nu is dat niet zo vreemd. Als je deze waarschuwing van Paulus en Sostenes op je in laat werken dan zie je dat het gaat om macht en invloed. Niet dat Paulus die wil hebben, integendeel, maar binnen zo’n nieuwe gemeente gebeurt dat natuurlijk wel. In die gemeente van Korinthe waren Joden, Romeinen, Grieken, Turken, Marokkanen en andere vreemdelingen samen gemeente van Christus. Die mensen deelden niet alleen lief en leed maar ook hun bezit. Het onderscheid tussen arm en rijk viel daar letterlijk weg. Tenminste één keer per week aten ze met elkaar. Op de dag na de Joodse sabbat kwamen ze bijeen om de opstanding van Jezus van Nazareth te vieren. De dood zou hen niet meer afhouden van het beginnen met dat nieuwe Koninkrijk waar Jezus van Nazareth het voor het zeggen had. In zo’n groeiende gemeente moet er dan wel het een en ander geregeld worden.
Daar komen dan culturen, gewoonten en prestige bij kijken. Ook ongewild. Gelukkig waren er ook wijze vrouwen in Korinthe, Cloë bijvoorbeeld. Die stuurde haar huisgenoten naar Paulus met de vraag of het allemaal zo bedoeld was met die verdeeldheid. Niet dus. Wij kennen niet alleen de verdeeldheid van de kerken, die soms al eeuwenoud is, maar we kennen ook de verdeeldheid in de steden. Die kerken kunnen weer bij elkaar komen. De Protestantse Kerk Nederland bewijst dat en het is te hopen dat andere kerkgenootschappen daar aansluiting bij gaan zoeken. Maar die PKN kan ook het voorbeeld zijn voor buurten en wijken waar Christenen en Moslims, Europeanen en Afrikanen, armen en rijken, mannen en vrouwen, jong en oud samen moeten wonen en samen een woongemeenschap moeten vormen. Dat vraagt veel overleg en gesprek. Trefpunten in de wijk waar mensen uit al die groepen elkaar ontmoeten en in gesprek raken zijn van levensbelang. Als er groepen niet in Uw buurthuis of wijkcentrum komen doe er dan samen wat aan.
Toen het over het Koninkrijk van de armen ging zei Jezus eens: “Dwing ze om in te gaan” Dat geld ook voor Uw wijkcentrum. Daar ligt de kiem van een vreedzame samenleving. Zorg dus voor die noodzakelijke eenheid. Gewoon doen, wil Paulus maar zeggen in het laatste vers van bovenstaand Schriftgedeelte, en zo is’t maar net, al wil Paulus soms wel eens overdrijven. Zo noemt hij Petrus steevast Kefas. Geleerden hebben zich lang het hoofd gebroken over het waarom. Maar wellicht dat in dit Bijbelgedeelte de sleutel daarvan te vinden is. Paulus was zelf immers een buitenstaander. Hij was een Jood, had gestudeerd bij de geleerde Gamaliël, maar hij was niet in Israël geboren. Hij kwam uit Tarsus in Turkije. Hij zal dus ook best wel eens voor een Turk zijn aangezien maar hij had ook het Romeins staatsburgerschap. Voor echt fanatieke Joden hoorde hij er niet bij, maar voor geboren Romeinen hoorde hij er ook niet bij. Alleen bij christenen was hij thuis, daar mocht iedereen meedoen. Maar omdat hij toch heel graag bij zijn volk wilde horen sprak hij Aramees, de taal die dagelijks in Israël werd gesproken. En in die taal heet Petrus Kefas, zodoende dus.