Handelingen 7:35-43
De vraag die Stephanus in herinnering roept en die aan Mozes werd gesteld door het volk dat in slavernij werkte in Egypte werd natuurlijk ook gesteld door het Sanhedrin, de Hoge Raad van Israël, aan Jezus van Nazareth. Later werd aan de volgelingen van die Jezus van Nazareth de vraag gesteld op grond waarvan ze hem eigenlijk als leider en rechter hadden aanvaard. Stephanus benadrukt in de manier waarop hij het verhaal vertelt dat het volk Mozes, en daarmee de God van Mozes, steeds heeft afgewezen. Ja dat toen ze de Wet kregen, de Wet waarop de leiders van Israël, de leden van het Sanhedrin, zich zo graag beriepen, ze in plaats van de Heer, de God van Israël, te danken, ze een gouden beeld maakten en daar om heen gingen dansen. Stephanus besluit dit gedeelte van het verhaal met een citaat uit het boek van de profeet Amos waar die de afgodendienst uit zijn tijd direct verbond met de afgodendienst rond het gouden kalf. Amos voorspelde dat het volk Israël verspreid zou worden tot achter Babylon toe. Christenen die dit verhaal lazen na de verwoesting van de Tempel in het jaar 70 zullen gedacht hebben dat ook Stephanus de ondergang van Israël had voorspeld. Het Sanhedrin zal ondertussen tijdens deze rede hebben zitten koken van woede. Zonder dat Stephanus dat nu zo uitgesproken zegt beschuldigt hij ze van afgoderij, van het aanbidden van gouden beelden. Terwijl ze zo omzichtig en uitgebreid bezig waren geweest het plaatsen van gouden beelden in de Tempel van Jeruzalem te voorkomen. Ze waren zo bezig met de macht en het machtsevenwicht dat ze de armen en de slachtoffers van de Romeinse bezetting vergeten waren. In de eerste dagen van mei herdenken ook wij de dagen van vreemde bezetting. Toen mensen uit onze samenleving werden weggevoerd omdat ze een eigen geloof en een eigen cultuur hadden, een eigen afkomst die hen deed onderscheiden van anderen. Ook tijdens die bezetting waren er leidende figuren in het volk die met de bezetter samenwerkten om het leed voor de onderdrukten zo klein mogelijk te houden, om zo veel mogelijk van het eigene te kunnen behouden. Achteraf werden die leiders voor “fout” aangemerkt, maar dat is achteraf. De keuzes onder een bezetting zijn nooit eenvoudig. Juist daarom is de herdenking in onze dagen van vrede en voorspoed zo belangrijk. Het onderscheid maken tussen mensen op grond van hun geloof en afkomst sluipt zo gemakkelijk een samenleving binnen, wij moeten dat toch ook merken. En zolang we ze niet vergassen lijkt het onschuldig, een politieke mening meer niet. Stephanus laat ons horen dat het geschipper met de Wet van heb Uw naaste lief als Uzelf direct leidt tot afgoderij ook al zien we de gouden beelden nog niet in de Tempel. Onze samenleving is dus vergiftigd als wij niet in verzet komen tegen vreemdelingenhaat en angst voor het vreemde. Daar kunnen we vandaag om denken.