Handelingen 6:1-15
Vreemdelingenangst is al heel oud. In het verhaal van de Handelingen der Apostelen vindt je de sporen terug uit de tijd van de allereerste Christengemeenschap. In de eerste plaats binnen die gemeenschap zelf. Daar hadden de Grieken het gevoel dat ze achtergesteld werden en dat hun weduwen slechter verzorgd werden dan de weduwen van de Arameeërs. Bedenk wel dat het in beide gevallen om Joden ging. Maar in Palestina werd Aramees gesproken en zij die dat spraken zou je nu de autochtonen kunnen noemen. Joden die in de rest van de wereld geboren waren spraken Grieks, de algemene voertaal naast het Latijn van de Romeinse bezetter. Het nieuwe Testament is dan ook in het Grieks geschreven en citeert het Oude Testament uit een Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel. Die Griekssprekenden waren dus de allochtonen. Wat was nu de reactie van de leiding van die eerste Christengemeenschap? Dat die Grieken maar moesten inburgeren? Dat ze maar de taal moesten leren van het volk van Israël? Niets er van, de Grieken werden in het bestuur van de gemeente opgenomen. Zeven van hen kregen de taak te waken over de verdeling van de goederen en de verzorging van de armen. De oorspronkelijke leiding kon zich daardoor bezig houden met de verkondiging in de Tempel. Maar die zeven hielden natuurlijk niet hun mond. Het verhaal zoomt in op Stephanus, want die zou een bijzondere rol gaan spelen. Zijn spreken wekte ongenoegen met de Joden die niks in die nieuwe Jezusbeweging zagen. En dan wordt gerageerd door de mensen die zich het meest moesten aanpassen, de mensen die in de meest kwetsbare positie verkeerden, de mensen die het meest te vrezen hadden van vreemdelingenhaat. Het waren de leden van de synagoge van de vrijgelatenen staat er. Wat zijn dat “vrijgelatenen”? Het is een Romeinse term die sloeg op vrijgelaten slaven. Nu kenden de Joden twee soorten slaven. Joden die het land van hun familie waren verloren, in schulden zaten en zich hadden moeten verkopen als slaaf. En Joden die door de Romeinen als slaaf naar Rome waren gevoerd en wier nakomelingen vrijgelaten waren. Geleerden nemen over het algemeen aan dat het de laatste groep betreft. Die kwamen ook uit het buitenland net als de Joden uit Cicilië en Asia. Dat waren dus ook Joden die zich moeten aanpassen aan die bijzondere samenleving in Jeruzalem. Zij hoorden bij de Synagoge, trefpunt van de Farizeeën, waar het nakomen van de letter van de Wetten van Mozes tot een levenshouding was verheven. Voor hen was het zeer afstotelijk dat er Joden waren die zich alleen bezig zouden houden met het houden van je naaste als van jezelf. Zij zorgden er voor dat Stephanus gevangen genomen werd en terecht moest staan. Wij zullen moeten leren dat opnemen van vreemdelingen ook in je bestuur toch heel wat vruchtbaarder is en Christelijker lijkt dan het aanvallen en veroordelen van vreemdelingen.