Marcus 9:42-50
42 Wie een van de geringen die in mij geloven van de goede weg afbrengt, zou beter af zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee gegooid werd. 43 Als je hand je op de verkeerde weg brengt, hak hem dan af: je kunt beter verminkt het leven binnengaan dan in het bezit van twee handen naar de Gehenna te moeten gaan, naar het onblusbare vuur. 44 45 Als je voet je op de verkeerde weg brengt, hak hem dan af: je kunt beter kreupel het leven binnengaan dan in het bezit van twee voeten in de Gehenna geworpen worden. 46 47 En als je oog je op de verkeerde weg brengt, ruk het dan uit: je kunt beter met één oog het koninkrijk van God binnengaan dan in het bezit van twee ogen in de Gehenna geworpen worden, 48 waar de wormen blijven knagen en het vuur niet dooft. 49 Iedereen moet met vuur gezouten worden. 50 Zout is goed! Maar als het zout zijn kracht verliest, hoe zullen jullie het zijn kracht dan teruggeven? Zorg dat jullie het zout in jezelf niet verliezen en bewaar onder elkaar de vrede.’ (NBV)
Ten zuiden en ten westen van Jeruzalem lag het dal Hinnom. Hier brandde dag en nacht een groot vuur waar al het afval van Jeruzalem in werd verbrand. Vanouds was hier een offerplaats voor de afgod Moloch. Daar werden kinderen als offer in het vuur geworpen. Ook werden er lijken van veroordeelde misdadigers verbrand, ze hoefden dan niet begraven te worden. De plaats werd Gehenna genoemd en was zo verschrikkelijk dat Gehenna ook de naam van het dodenrijk werd. Als Jezus van Nazareth over de Gehenna spreekt dan heeft hij het over een verschrikkelijke plaats die al zijn toehoorders helder voor ogen stond. Je kunt dus beter je handen af hakken dan als misdadiger in het vuur van de Gehenna geworpen worden. Zo verschrikkelijk moet het voor je zijn als je niet meer de Weg volgt van het houden van je naaste als van jezelf.
Mensen van die weg afbrengen is wel het ergste dat je kan doen. Toch heeft ook dat onblusbare vuur van die verschrikkelijke plaats Gehenna iets goeds. Het reinigt de stad zoals zout het voedsel reinigt en behoed voor bederf. Al het dode afval in de stad laten rotten maakt de stad onleefbaar. In het Italiaanse Napels kunnen ze daar over meepraten. Daar werd het afval niet meer opgehaald. Het werd zo erg dat het leger moest worden ingezet om de stad weer schoon te maken, de stad dreigde anders onleefbaar te worden. Zo was het ook met Jeruzalem en het Gehenna zorgde er voor dat de stad het afval kwijt kon. Daarom moeten wij er voor zorgen het zout in onszelf niet te verliezen. Dat betekent dat je telkens weer de Weg op moet gaan van Jezus van Nazareth. Dat je eens van die weg afdwaalt is erg. Maar niet onherroepelijk, op elk moment kan ieder van ons zich weer omkeren.
Bekeren heette dat opnieuw beginnen ook wel, om weer die Weg op te gaan. In elke gemeenschap van mensen die zich niet om zichzelf maar om de ander als eerste bekommeren dien je de vrede te bewaren. Onderlinge strijd kost immers energie die ten koste gaat van de zorg voor de minsten, het laat ook niet zien hoe een samenleving waarin iedereen kan meedoen en waar oog en oor is voor de minsten er uit kan zien. Maar oog en oor voor de minsten in de wereld is waar Jezus van Nazareth ons om vraagt. Daar is zijn vader, daar is God zelf te vinden. Bij de slachtoffers van de voortdurende strijd in Somalië, bij de hongerenden in Zuid Soedan, bij de Rohingya in Birma en al die andere landen waar mensenrechten worden geschonden, bij de armen in Europa, bij de vreemdelingen onder ons die worden buitengesloten, bij de kinderen op de wereld die worden uitgebuit en misbruikt. Daar horen wij ook te zijn want hen verwaarlozen is het ergste wat ons kan gebeuren. Vandaag hoeft verwaarlozen dus niet meer.