Ezechiël 40:1-16
Op de tiende dag van de maand, aan het begin van het vijfentwintigste jaar van onze ballingschap, het veertiende jaar na de val van de stad, op precies die dag werd ik door de hand van de HEER gegrepen en weggevoerd. 2 In een godd1 elijk visioen bracht hij mij naar Israël en zette hij me neer op een heel hoge berg. Aan de zuidkant was iets gebouwd dat op een stad leek.3 Hij bracht me erheen. In de poort stond een man die eruitzag alsof hij van brons was. Deze man had een linnen koord en een meetstok in zijn hand. 4 Hij zei tegen mij: ‘Mensenkind, kijk nauwkeurig toe, luister aandachtig en let goed op bij alles wat ik je zal laten zien. Want je bent hierheen gebracht om dit te zien te krijgen. Alles wat je ziet moet je aan de Israëlieten vertellen.’ 5 Er was daar een buitenmuur die helemaal om de tempel heen liep. De meetstok die de man bij zich had was 6 el lang, met per el een handbreedte extra. Hij mat de muur op: die was 1 stok breed en 1 stok hoog. 6 De man ging naar de oostpoort, liep de trappen op en mat de drempel van de poort: 1 stok breed. Ook de andere drempel was 1 stok breed. 7 Alle wachtvertrekken waren 1 stok diep en 1 stok breed en ze bevonden zich 5 el van elkaar. Ook de drempel naar de voorhal aan de tempelkant was 1 stok breed. 8 Hij mat de voorhal van de poort aan de tempelkant: 1 stok. 9 Hij mat de voorhal van de poort: 8 el, en de muurpijlers ervan waren 2 el; de voorhal van de poort lag aan de tempelkant. 10 In deze oostpoort bevonden zich aan weerskanten drie wachtvertrekken, alle van gelijke grootte. Ook de muurpijlers aan weerskanten waren even groot. 11 Hij mat de breedte van de opening van de poort: 10 el; de poort was in totaal 13 el breed. 12 Voor elk wachtvertrek bevond zich een afscheiding van 1 el, en ook aan de andere kant waren er afscheidingen van 1 el. De wachtvertrekken aan weerskanten maten 6 el. 13 Toen mat hij de poort, vanaf de dakhoek van een wachtvertrek tot aan de dakhoek van het tegenoverliggende wachtvertrek: 25 el breed. De toegangen tot de wachtvertrekken lagen tegenover elkaar. 14 Hij mat de muurpijlers: 60 el. De voorhof sloot aan op de muurpijlers van de poort. 15 De afstand van de buitenste toegang tot de voorhal aan de binnenkant van de poort bedroeg 50 el. 16 In de wachtvertrekken en op hun muurpijlers, binnen in de poort, waren overal tralievensters aangebracht. Ditzelfde gold ook voor de voorhallen: vensters rondom aan de binnenkant. En alle muurpijlers waren voorzien van palmetten. (NBV)
Vandaag beginnen we met het lezen van een bijzonder gedeelte uit het boek van de profeet Ezechiël. We moeten daarbij een paar dingen bedenken. Een profeet is geen toekomstvoorspeller. De Bijbel gebruikt historische gebeurtenissen soms om ons een boodschap te bezorgen. De val van Jeruzalem gebeurde toen Ezechiël al in ballingschap was. In de eerdere hoofdstukken van dit boek hebben we gelezen dat het bericht van de val van Jeruzalem een zeer emotionele uitwerking op Ezechiël had. De val van de stad van God en de verwoesting van de Tempel waren toch niet het definitieve einde van de God van Israël? Het had Ezechiël er toe gebracht zijn volk op te roepen zich opnieuw bezig te houden met de leer, de onderwijzing van Mozes, zich te onderwerpen aan de richtlijnen die de God van Israël aan zijn mensen had gegeven en niet als dode botjes in het dal van de ballingschap te blijven liggen.
Het is daarom niet zo raar dat bij de herdenking van de ballingschap en de val van Jeruzalem Ezechiël weer wordt overmand door een visioen. Zijn overtuiging dat de verwoesting van de stad en de ballingschap niet het einde van de God van Israël zou betekenen brengt hem in een visioen weer naar Israël, naar een berg waar je kennelijk een goed uitzicht had op Jeruzalem en een nieuwe Tempel. Die Tempel moet Ezechiël zijn volk voorhouden. In de boeken Ezra en Nehemia kunnen we lezen hoe de teruggekeerde ballingen de Tempel in Jeruzalem weer opbouwden. In de dagen van Jezus van Nazareth was er de Tempel van Herodes, die had de bestaande Tempel nog veel mooier gemaakt. Maar over die Tempel heeft Ezechiël het niet. Ezechiël vertelt zijn volk iets over de betekenis van de Tempel. Dat was een huis voor God. Dat was niet een bouwval en daar was niet een willekeurig huis voor uitgezocht. Nee de Tempel van de God van Israël was een speciaal gebouw. Het was gebouwd volgens de richtlijnen van God zelf.
Uit een gestalte van brons straalt het licht van God zelf. Ezechiël is de profeet van het zien, van het horen, dat wat hij ziet en dat wat hij hoort moet hij doorgeven aan zijn volk, hij is met recht een ziener. En hij ziet een Tempel die gericht is op het Oosten, georiënteerd zouden wij zeggen op de plaats waar de zon opkomt, de plaats waar het duister verdrongen wordt door het licht. De Tempel wordt gebouwd volgens vaste maten, een vast plan. De God van Israël is niet een God die willekeurig is, nee die God heeft heldere richtlijnen en een helder plan met de wereld. Zelfs de luxe versieringen als de kapitelen, hier paletten genoemd, zijn vooraf door God vastgesteld. Wat moeten wij nu met dit verhaal uit een ver verleden. Het eerste dat opvalt is de wetenschappelijke manier waarop het herstel van het vrije volk van God gaat plaatsvinden. Ook wij geloven dat de wetenschap ons van de ramp van corona zal kunnen bevrijden. Het ziet er niet altijd uit, we zijn nog steeds in de greep van het virus, maar wij mogen er op vertrouwen dat we er uit kunnen komen. De door God gegeven wetenschap zal ons daarbij kunnen helpen, elke dag opnieuw.