Romeinen 13:8-14
8 Wees elkaar niets schuldig, behalve liefde, want wie de ander liefheeft, heeft de gehele wet vervuld. 9 Want: ‘Pleeg geen overspel, pleeg geen moord, steel niet, zet uw zinnen niet op wat van een ander is’ deze en alle andere geboden worden samengevat in deze ene uitspraak: ‘Heb uw naaste lief als uzelf.’ 10 De liefde berokkent uw naaste geen kwaad, dus de wet vindt zijn vervulling in de liefde. 11 U kent de huidige tijd: het moment is gekomen waarop u uit de slaap moet ontwaken, want de redding is ons meer nabij dan toen we tot geloof kwamen. 12 De nacht loopt ten einde, de dag nadert al. Laten we ons daarom ontdoen van de praktijken van de duisternis en ons omgorden met de wapens van het licht. 13 Laten we daarom zo eerzaam leven als past bij de dag en ons onthouden van bras- en slemppartijen, ontucht en losbandigheid, tweespalt en jaloezie. 14 Omkleed u met de Heer Jezus Christus en geef niet toe aan uw eigen wil, die begeerten in u opwekt. (NBV)
Wat mag nu wel en wat mag nu niet? Hele boeken zijn er over volgeschreven en we nemen elkaar zo graag de maat van goed en kwaad. We hebben er zelfs een wetenschap van gemaakt: de ethiek. Maar volgens Paulus is er voor eenvoudige gelovigen een eenvoudige uitweg uit het labyrint van goed en kwaad: de liefde. Al die wetten en regels zijn vervuld als je je naaste lief hebt als jezelf. Daarom kunnen we zo vaak zeggen dat de Tempel in Jeruzalem de Tempel was van je naaste liefhebben als jezelf, en dat als er staat dat volken zich naar Jeruzalem wenden dat betekent dat ook die volken het heb je naaste lief als je zelf tot hoofdregel van het dagelijks gedrag maken. De wet vindt zijn vervulling in de liefde. Dat betekent ook dat wat op het ene moment goed is voor de een op een ander moment kwaad kan zijn voor de ander, de liefde voor de naaste bepaalt dat immers en het oordeel is niet aan mensen maar aan God.
Paulus kan dit ook schrijven want als Jood weet hij dat de eerste zonde was dat Adam en Eva wilden eten van de boom van kennis van goed en kwaad, waarmee zij gelijk aan God wilden worden. Dat kunnen wij mensen niet en dat moeten we ook niet willen nastreven. Voor ons is de liefde, het goede doen voor onze medemens, het enige dat ons te doen staat. Alle overwegingen over het kwade, over de duisternis behoren voor ons voorbij te zijn. Wij omgorden ons met de wapens van het licht. Wapens, want het is niet eenvoudig om alleen het goede te doen. We moeten immers het kwade overwinnen door het goede. Het gedeelte van vandaag begint ook met iets aan iemand schuldig te zijn. Dat betekent dat we niemand afwijzen, nooit nee zeggen tegen een persoon, wel nee zeggen tegen een verzoek om iets te doen, maar dan duidelijk maken hoe we dat nee nodig hebben uit liefde voor die persoon. We zijn aan de ander dus altijd alleen de liefde schuldig.
Dat roept ons ook op de ander te wijzen op hetgeen iemand kan schaden, op fouten, op onderdrukking en uitbuiting. Daar zijn geen grenzen in, tot aan de hoogste overheid toe zijn wij immers niet dan de liefde verschuldigd en wat onze minste broeders en zusters is aangedaan is Jezus van Nazareth aangedaan en daarmee ons aangedaan. Maar wij zeggen dat uit liefde, ieder moet de kans krijgen zich anders te gaan gedragen en zich aan te sluiten bij de beweging van de liefde. Zo laten we ook onszelf gezeggen, want we mogen aannemen dat iemand die ons op onze fouten wijst dat doet uit liefde en in elk geval mogen we dankbaar zijn als we onze fouten mogen herstellen. Daarom mogen we in ons gedrag van alle dag, waarin we mensen als broeders en zusters zien en niet als objecten van lustbevrediging, waarin we altijd onszelf blijven op wie een beroep kan worden gedaan, werken aan de komst van het Koninkrijk, niet om er zelf beter van te worden, maar omdat we de ander liefhebben, ook vandaag weer.