Psalm 84
Vandaag zingen we mee met de drempelwachters van de Tempel, de Korachieten, die in het boek van de Psalmen hun eigen verzameling hebben.Het gaat op een onbekende melodie, de Gatitische, maar die melodie is in de tijden verloren gegaan. De Psalm bezingt de heerlijkheid van de Tempel. De voorhoven van de Tempel was voor de meeste IsraĆ«lieten de plaats waar ze het dichtst bij het Heiligste van hun volk waren. Dat was niet een beeld van hun God. Wat ze zeker wisten was dat daar de Wet werd bewaard die ooit in de woestijn van gegeven. De Wet die zich samen liet vatten in het “heb Uw naaste lief als Uzelf”. Dat kwamen ze ook weer oefenen in de Tempel. De voorschriften waren immers dat ze een paar keer per jaar op moesten trekken naar de Tempel om daar een maaltijd te houden met de hele familie, inclusief al het personeel en de slaven, de dienaren in de Tempel, de armen en de vreemdelingen uit hun stad of dorp. Het was daar dus een voortdurend feestgedruis want niemand liet zich graag zo’n feestelijke maaltijd ontgaan. De Korachieten moesten er op letten dat alles goed bleef gaan, dat er geen beelden van afgoden de Tempel werden binnengesmokkeld bijvoorbeeld. In de Bijbel staan diverse voorbeelden van perioden waarin ook vreemde goden werden aanbeden in de Tempel. Zo’n kist met stenen platen die je niet eens mag zien spreekt natuurlijk niet erg aan. Dat je in de ogen van je naaste het beeld van God kunt zien wordt ook in onze dagen maar al te gemakkelijk vergeten. De psalm straalt een zekere onbezorgdheid uit. Zelfs de mus vindt een huis en de zwaluw een nest waarin ze haar jongen neerlegt, maak je dus geen zorgen voor de dag van morgen. Dat is zeker zo op een plaats waar altijd iedereen welkom is aan de maaltijd, waar iedereen altijd bereid is te delen. Veel en veel later zou Jezus van Nazareth deze Psalm aanhalen in een waarschuwing en geruststelling. De Zoon van de mensen heeft zelfs geen plaats om zijn hoofd neer te leggen vulde hij het citaat van de mus en de zwaluw aan. Je wordt er niet rijk van als je onvoorwaardelijk de naaste liefhebt. Tegelijkertijd is het een geruststelling, nooit zal je immers iets ontbreken zingt een andere psalm. Zeker als je het aandurft met de minsten om te gaan, de mensen die buiten de samenleving gezet zijn. Als je niet bang bent zul je merken dat vreemdelingen, illegalen en asielzoekers incluis, vaak verrassend gastvrij zijn. Ze horen bij de armsten in ons land, maar er is altijd een plek aan tafel. Het lijkt voor velen zelfs een eer te zijn een gast een maaltijd voor te zetten, zonder er overigens iets voor terug te verwachten. Wij mogen ons dat ook wel eens bedenken als we deze Psalm meezingen. En wie zijn of haar huis als een Tempel beschouwt mag vandaag de deur openzetten om een maaltijd te houden met de familie, de armen en de vreemdelingen.