Dat lijkt me een goed plan

1 Samuel 13:23-14:15

23 Een eenheid van de Filistijnen had de wacht betrokken op de bergpas bij Michmas. 1 Op zekere dag zei Jonatan, de zoon van Saul, tegen zijn wapendrager: ‘Laten we oversteken naar de Filistijnse wachtpost daar aan de overkant.’ Maar hij vertelde niet aan zijn vader wat hij van plan was. 2 Saul had zijn tent opgeslagen onder de granaatappelboom bij Migron, even buiten Gibea. Hij had zeshonderd soldaten bij zich. 3 De functie van priester werd bekleed door Achia, de zoon van Achitub. Achitub was een broer van Ichabod, die de zoon was van Pinechas, de zoon van Eli, de priester van de HEER in Silo. Niemand wist dat Jonatan weg was. 4 (4-5) Aan weerszijden van het ravijn dat Jonatan wilde oversteken om bij de Filistijnse wachtpost te komen, staken twee rotstanden uit: de Boses in het noorden, tegenover Michmas, en de Senne in het zuiden, tegenover Gibea. 5 6 Jonatan zei tegen zijn wapendrager: ‘Laten we oversteken naar de wachtpost van die onbesnedenen. Misschien is de HEER op onze hand. Hij kan immers evengoed met weinigen voor een overwinning zorgen als met velen.’ 7 ‘Dat lijkt me een goed plan, ‘antwoordde de wapendrager. ‘Ik ben uw man.’ 8 ‘Luister, ‘zei Jonatan, ‘we steken over en zorgen dat de soldaten ons zien. 9 Misschien zeggen ze tegen ons: “Halt! Verroer je niet tot we bij jullie zijn!” Dan blijven we staan en gaan we niet naar ze toe. 10 Of ze zeggen: “Kom maar op!” En dan klimmen we naar boven, want dat is voor ons het teken dat de HEER ze aan ons uitlevert.’ 11 Ze zorgden er dus voor dat de bezetting van de Filistijnse wachtpost hen tweeën in het oog kreeg. De Filistijnen zeiden tegen elkaar: ‘Kijk, de Hebreeën komen uit hun holen te voorschijn.’ 12 En de soldaten van de wachtpost riepen naar Jonatan en zijn wapendrager: ‘Kom maar op, dan zullen we jullie wel eens leren!’ ‘Volg mij, ‘zei Jonatan tegen zijn wapendrager, ‘de HEER heeft ze aan Israël uitgeleverd!’ 13 Jonatan klom op handen en voeten naar boven, met zijn wapendrager achter zich aan. Waar hij kwam, vielen de Filistijnen neer, en zijn wapendrager gaf hun de genadestoot. 14 Bij dit eerste treffen doodden Jonatan en zijn wapendrager twintig mannen. Dit alles speelde zich af op een terrein half zo groot als een span ossen in één dag kan ploegen. 15 Er ging een siddering door het kamp in het veld en door de bezetting van de wachtpost, en ook de stoottroepen rilden van schrik. De aarde beefde, en alle Filistijnen sidderden van angst voor God. (NBV)

Nog een keer het verhaal dat we al eerder hebben gelezen over de strijd tussen Saul en de Filistijnen. Vandaag het deel dat vertelt wat er gebeurt als je wel op de God van Israël vertrouwt. Saul heeft nog maar 600 soldaten over. Twee maal zoveel als Gideon nodig had om de Filistijnen te verslaan. Gideon wordt niet voor niets genoemd want de elite van de Filistijnen rukt op naar Ofra, de geboorteplaats van Gideon. Verder komt deze plaatsnaam in de Bijbel niet voor. Saul had dus niet gewacht op Samuël. In deze versie van het verhaal is hij zelfs niet naar Gilgal gegaan zoals Samuël had gezegd. Maar Jonathan, de zoon van Saul, vertrouwt op de God van Israël. Aan priesters hadden ze niet veel. De priester die dienst deed was een broer van Ichabod staat er. Die Ichabod werd geboren op de dag dat de twee zonen van Eli werden gedood op het slachtveld en Eli zijn nek brak. De moeder van Ichabod stierf van schrik in het kraambed.

Jonathan ging zelf op pad vertrouwend op de God van Israël. Als de vijand alleen uit was op vechten en onderdrukken dan had de vijand bij voorbaat al verloren. Als de vijand bereid was tot overleg en er op uit was levens te sparen dan moest je vooral daar niet tegenin gaan. Uiteindelijk hadden de Filistijnen er al voor gezorgd dat men in Israël zelf geen wapens kon smeden om oorlog te voeren. Het volk Israël was daardoor veroordeeld om het gebod van “Gij zult niet doden” te volgen. Maar het land leeg laten roven door de Filistijnen was ook niet goed. Daarom was de vraag hoe ver de Filistijnen van de geboden van de God van Israël waren verwijderd. Dat bleek al snel, ze waren er op uit om te doden, om te vechten tegen dat eigenwijze volk van Israël. Daar had Jonathan voldoende aan, samen met zijn wapendrager veroverde hij de post van de Filistijnen.

Wat voor wachtpost dat nu was blijft in de vertaling die we lezen een raadsel. In het Hebreeuws waarin dit verhaal is geschreven klinkt de veronderstelling door dat hier een heiligdom of een monument voor een god van de Filistijnen was opgericht die door Jonathan aan stukken werd geslagen. Net als Gideon deed toen men op het land van diens vader een ereteken voor een afgod had opgericht. Maar al te gemakkelijk veroordeelt men al dat geweld dat in de Hebreeuwse Bijbel wordt geschilderd. Alsof wij geen burgeroorlogen tolereren, alsof wij geen drugsoorlogen laten voortduren, alsof er door onze vrienden geen onbemande vliegtuigen worden gestuurd die vooral onschuldige burgers tot slachtoffer maken. De Hebreeuwse Bijbel laat ons in het verhaal van vandaag zien hoe onvruchtbaar de wens tot geweld is. Daar wordt je uiteindelijk zelf het slachtoffer van. Beter is het recht van de zwakste tot uitgangspunt te nemen. Dat recht is recht op leven en dat moet beschermd worden zoals Jonathan deed. Zorgen dat de plunderingen van de oogst stoppen. Ook wij kunnen de inzet van geweld daaraan afmeten en dan is het verhaal van Saul en Jonathan geen verhaal uit een ver en primitief verleden maar een hulp om onze Weg met de God van Israël op de juiste manier te gaan. Ook vandaag weer.

Plaats een reactie