1 Samuel 13:1-15a
1 Saul was dertig jaar oud toen hij koning werd. Twee jaar was hij koning van Israël. 2 Saul had drieduizend Israëlieten uitgekozen. Tweeduizend waren met hem gelegerd bij Michmas en het gebergte van Betel; duizend lagen er met Jonatan bij Gibea in Benjamin. De rest van het volk werd teruggestuurd naar huis. 3 Jonatan versloeg de Filistijnse wachtpost in Gibea, en dat kwam de Filistijnen ter ore. Saul liet in heel het land de ramshoorn blazen en rondzeggen: ‘Hebreeën, luister: 4 Israël heeft de Filistijnen vernederd doordat Saul een van hun wachtposten verslagen heeft!’ Het volk werd opgeroepen om zich in Gilgal bij Saul aan te sluiten. 5 De Filistijnen verzamelden hun troepen om tegen Israël ten strijde te trekken. Met drieduizend strijdwagens en zesduizend paarden, en voetvolk zo talrijk als zandkorrels aan de zee trokken ze op en legerden zich bij Michmas, ten oosten van Bet-Awen. 6 Het leger van de Israëlieten werd teruggedreven en de soldaten zagen dat ze in het nauw kwamen. Daarom verscholen de mannen zich in grotten, spelonken en rotsholen, in grafkamers en waterputten. 7 Ook waren er Hebreeën die de Jordaan overstaken naar Gad en Gilead. Ondertussen bevond Saul zich nog steeds in Gilgal en de manschappen daar wachtten in angst en beven op wat er komen zou. 8 Hij wachtte daar zeven dagen op Samuël, zoals de afspraak was, maar toen Samuël niet kwam opdagen, begonnen zijn soldaten hem in de steek te laten. 9 Toen beval Saul: ‘Breng mij de offerdieren.’ Hij droeg zelf het brandoffer op, 10 en hij was nauwelijks klaar, of daar kwam Samuël aan. Saul ging hem tegemoet om hem te begroeten, 11 maar Samuël zei: ‘Wat hebt u gedaan?’ Saul antwoordde: ‘Wat moest ik doen? Ik merkte dat mijn soldaten me in de steek begonnen te laten en u kwam niet op de afgesproken tijd. De Filistijnen liggen al bij Michmas 12 en ik dacht bij mezelf: Nu zullen de Filistijnen me hier in Gilgal aanvallen zonder dat ik de HEER mild heb gestemd. Toen heb ik het erop gewaagd en zelf het brandoffer opgedragen.’ 13 ‘Hoe hebt u zo dom kunnen doen?’ vroeg Samuël. ‘Waarom hebt u zich niet gehouden aan het gebod dat de HEER, uw God, u heeft opgelegd? Dan had de HEER uw koningschap over Israël nu voor altijd bestendigd. 14 Maar nu zal uw koningschap niet standhouden. De HEER zal een man naar zijn hart zoeken en hém aanstellen tot vorst over zijn volk, want u hebt u niet gehouden aan wat de HEER u bevolen heeft.’ 15 Daarop verliet Samuël Gilgal en ging naar Gibea in Benjamin. (NBV)
Vandaag beginnen we het verhaal te lezen over hoe het de Koning vergaat waarvoor het volk Israël zo sterk werd gewaarschuwd door de profeet Samuël. Is dat een Koning die weet te luisteren naar de God van Israël of is het een Koning zoals die bij talrijke volken voorkomen die naar afgoden luisteren? De grens tussen beide soorten koningen lijkt vaag, maar we zullen zien dat het een kwestie van vertrouwen is, vertrouwen op de God van Israël in plaats van vertrouwen op eigen kracht. In de hoofdstukken hiervoor had Samuël aan Koning Saul bevolen om bij het heiligdom voor de God van Israël te wachten op hem zodat hij als profeet van God aan Saul kon vertellen wat die volgens het bevel van God zou moeten doen. Nu, Saul had zijn troepen verzameld en op hun plaats gezet. Tweeduizend man stonden op de bergketen met uitzicht op het land van de Filistijnen en duizend man onder bevel van zijn zoon Jonathan stonden in de woonplaats van Saul, in Gibea. En daar begint het fout te gaan. Jonathan ziet een wachtpost van de Filistijnen en valt die alvast aan. Omdat de Filistijnen een aanval van het leger van Saul verwachten laten ze zich verrassen en behaalt Jonathan een klinkende overwinning.
Een overwinning die gelijk wordt uitgebuit voor de propaganda. Het eerste slachtoffer in elke oorlog is de waarheid. Dat was toen zo en dat is ook vandaag de dag nog zo. Saul laat de ramshoorn blazen, het religieuze instrument dat het volk moet oproepen in beweging te komen voor de God van Israël. Maar Saul laat het blazen op de ramshoorn volgen door het bericht van de overwinning van Jonathan, die had voor die overwinning kennelijk niet de God van Israël nodig gehad, God wordt in het bericht niet genoemd laat staan geroemd. De reactie laat zich raden. De Filistijnen laten zich geen twee maal verrassen en brengen een geweldig leger op de been. En Saul blijft maar wachten in Gilgal. De God van Israël komt er in het hele volk niet meer aan te pas. Want in plaats van op die God te vertrouwen gaan ze er vandoor, bevangen door angst. Ja, sommige Hebreeën trekken zelfs de rivier de Jordaan over om een extra hindernis tussen hen en de Filistijnen te krijgen. Zeven dagen moest Saul wachten op Samuël, maar echt wachten kon hij niet. Toen Samuël niet op tijd leek te komen begon Saul zelf maar met de offers die voorgeschreven leken te zijn voor een oorlog.
Koningen brachten nu eenmaal altijd een offer aan hun God. Zo’n offer moest de God sterker maken en gunstig stemmen voor de overwinning. De God van Israël is echter alleen gunstig te stemmen door je te houden aan zijn geboden, niet doden, je naaste liefhebben als jezelf. De God van Israël hoef je al helemaal niet te voeden om het zo sterker te maken. Die God heeft jou immers alles gegeven wat je nodig hebt. Je moet alleen laten zien dat je bereid bent dat te delen. Saul gaat dan ook de weg van de Koningen van de andere volken en krijgt dat van Samuël ook klip en klaar te horen. Zo kun je geen koning blijven, zo zul je de dood op het slachtveld vinden en zo sleep je daar je hele familie in mee. Ook wij mogen bij gewelddadige conflicten ons dus best wat vaker afvragen hoe dat zit met die geboden je vijanden lief te hebben en niet te doden. Daar zijn geen eenvoudige antwoorden op te geven maar alvast beginnen met de strijd voor er richting is bepaald leidt in elk geval tot ondergang, ook vandaag nog. Laten we het daarom in elk geval bij de Liefde houden.