Psalm 111
Vandaag zingen we mee met de eerste Halleluja psalm uit het boek van de Psalmen. De uitoep Halleluja heeft bij ons een wat oubollige klank gekregen. In de eerste plaats weten we niet meer wat het betekent en in de tweede plaats wordt het te pas en te onpas gebruikt. Het betekent zoveel als “Lof aan Ik-zal-er-zijn” Een uitroep van vreugde om de aanwezigheid van de God die met je meetrekt. Als je het “Halleluja” dus uitroept behoor je ergens heen op weg te zijn en je er van bewust te zijn dat God met je meegaat. Dat ergens heen op weg is in de zin van de Bijbel dan ook altijd op weg naar de minsten in de samenleving, naar de zwakken, de zieken, de hongerigen, de naakten, de lammen en de blinden. Psalm 111 is in het oorspronkelijk Hebreeuws een grappige psalm. Elke regel begint met de een letter van het Hebreeuwse alfabet, in volgorde natuurlijk. In de oude Statenvertaling staan de namen van die letters nog gewoon in de vertaling. Aleph, Beth, Gimel, Daleth enzovoorts. In de Nieuwe Bijbelvertaling staat er een verwijzing en dat is natuurlijk iets beter omdat die letters de eerste letters van een woord zijn en op zichzelf, alleenstaand, niet in de Psalm voorkomen. Het grappige ook is de vergelijking met Psalm 112. De eigenschappen die in Psalm 111 aan God worden toegeschreven worden in Psalm 112 aan de gelovigen toegedicht. De beide Psalmen vormen als het ware een spiegel waarbij de gelovige het spiegelbeeld van God is, zoals de mens dus naar het beeld van God is gevormd. Psalm 111 wordt ook wel bij de Wijsheidsliteratuur gerekend zoals we die in het Bijbelboek Spreuken tegenkomen. De Psalm besluit tenslotte met de uitspraak die we ook in het boek Spreuken tegenkomen dat het begin van wijsheid het ontzag voor God is, de erkenning dat er maar één Heer in de Wereld is en dat dat God is. Daarbij hoort het leven naar de Wet van de Woestijn, de Wet die zegt dat je je naaste lief moet hebben als jezelf. Dat noemt de Psalm van goed inzicht getuigen. Juist het goede van het houden van die Wet houdt stand voor eeuwigheid. Het blijven houden aan die Wet kun je alleen aan God toeschrijven. God confronteert ons immers dag in dag uit weer met de oproep het goede te doen en niet dan het goede. Volgens die Wet behoren we onze samenleving in te richten. Daarom moeten we blij zijn dat zelfs de meest ingewikkelde vonnissen kunnen worden herzien als blijkt dat er fouten zijn gemaakt. De voorlopige vrijlating van Lucia de B. moet ons dubbel blij maken dat we de doodstraf niet handteren maar kiezen voor het leven. We moeten er toch niet aan denken mensen ter dood te laten brengen die het leven verdienen. Daarom verdienen onder de Wet van de Woestijn alle mensen het leven. Wij beslissen daar nooit over, dat mogen we voor het gemak aan God overlaten, die daarom ook met ons meetrekt.