Jesaja 26:20-27:6
Jesaja had het over het dode volk waar geen leven meer in zat en dat in ballingschap zou worden afgevoerd. En zoals veel mensen doen had ook Jesaja gezocht naar de zin van het lijden van zijn volk. Dat ze ongehoorzaam waren geweest aan de Wet van de Liefde, van onvoorwaardelijk delen met elkaar, was wel duidelijk. Maar het goddeloze volk dat hen had overwonnen wilde ook niet delen, dat wilde alleen vernietigen, heersen en de armen uitbuiten. Wat was dan de zin van dit alles? Jesaja kan er alleen een zin voor zichzelf en voor de overlevenden in zien. Nu kregen de overlevenden immers de kans om weer naar de Wet van de Liefde te gaan leven. Zoals in een wijngaard het onkruid werd uitgerukt om de wijnranken de kans te geven te groeien en meer vruchten te geven zo krijgen overlevenden en nabestaanden de kans om goedheid en liefde te verspreiden. Het volk Israel zou opnieuw tot leven gewekt worden en bloeien. Zo zag Jesaja het. De woorden van Jesaja klinken vaak rond de kerstdagen. Natuurlijk, de donkerste periode van het jaar wekt Heidense oerangsten dat de warmte van de zon niet zal terugkeren, dat de bladeren definitief van de bomen zijn gevallen en de akkers tot dorheid zijn verworden. Rond de donkerste dag van het jaar steken we dan zelf maar het licht aan en hangen vruchten in de bomen zodat het net lijkt of de duisternis niet overwint maar het licht zal komen. En warempel in de lente komt de warmte van de zon weer terug en groeien er nieuwe bladeren aan de bomen. Maar het is een Heidense angst en een bijgeloof dat je door licht te ontsteken en vruchten na te maken een of andere god zo kan foppen dat de natuur zich weer hersteld. Kerstmis ging ergens anders over. Dat ging over dat volk dat weer tot bloei kon komen. Toen eenvoudige mensen als Jozef en Maria weer naar de Wet van Liefde gingen leven en zich hun afkomst van Koning David herinnerden. Toen ze hun kind Jehosjoea, bij ons ook bekend als Jozua, in het Grieks Jezus, gingen noemen als teken dat het land aan het volk behoorde en niet aan de bezetter. Toen begon in de donkerste tijd van de Romeinse bezetting een nieuw leven voor het volk Israel. Toen konden bange herders hun angst voor de bezetter overwinnen omdat dappere mensen hun kind in een voederbak durfden leggen. Daar was de plaats die hen was toegewezen toen hun volk het land had gekregen. Daar kon geen Keizer tegenop. Niemand die de geschiedenis van rechtvaardig delen kon overwinnen. Dat geloof in gerechtigheid woonde in de harten van de mensen. Dat vertrouwen in gerechtigheid en liefde geeft iedereen die er op vertrouwd de macht om bergen te verzetten. Ook vandaag nog.