1 Korintiërs 14:13-25
Het spreken in onverstaanbare klanken tijdens een extase van de gelovige wordt nog al eens verward met het gebeuren op de eerste Pinksterdag. Toen ging het er om dat iedereen de boodschap van de bevrijding kon horen in de eigen taal. En alle mensen uit alle toen bekende landen en talen konden het verstaan. Dat was een wonder op zich. Niet helemaal onverwacht overigens vertelt Paulus ons in het gedeelte dat we vandaag lezen. Er staat al in de Hebreeuwse Bijbel dat God het volk zou toespreken door mensen die vreemde talen spreken, door vreemdelingen. Niet dat het zou helpen, vreemde ogen dwingen maar vreemde talen dwingen ons niet tot beter luisteren. Het extatisch spreken is dus helemaal niet bestemd voor de gemeente van Christus. Daar moet je amen kunnen zeggen op hetgeen je broeder of zuster je voorhoud, als dank, als bede, als lof aan God. Door dat te beamen deel je gevoelens van je medegelovige. Als het blijft bij onverstaanbare klanken dan is er van delen geen sprake meer en verbreek je de noodzakelijke band in de gemeente.
Het spreken in onverstaanbare klanken in de gemeente is in de kerken, de Protestantse Kerk Nederland zowel als de Rooms Katholieke Kerk, uitgestorven. En terecht laat Paulus hier doorschemeren. Het spreken in extatische klanken of onbegrijpelijke raadsels was in de Heidense godsdiensten uit zijn tijd heel normaal. De orakels waarover wij zelfs in geschiedenisboeken kunnen lezen waren daar een treffend voorbeeld van. Maar voor die orakeldiensten werden vrouwen op een gruwelijke manier misbruikt. Ze werden aan kettingen rondgevoerd en voortdurend in een zeer ongezonde kunstmatig opgewekte roes gehouden. Voor zulke praktijken was in de Christelijke gemeente geen plaats. Ook Paulus zelf kon in extase raken lezen we in het gedeelte van vandaag. Maar hij had zelf ook gemerkt dat het spreken in onverstaanbare klanken hem en zijn gemeente geen stap verder had gebracht. Integendeel, als een hele gemeente tot klanktaal was vervallen dan werden ze voor gek uitgemaakt. Profeteren had een heel andere uitwerking.
Nog steeds moeten wij ons realiseren dat het profeteren waar Paulus over schrijft niets te maken heeft met toekomst voorspellen. Als misdadigers niet worden opgespoord en bestraft dan wordt de samenleving heel onveilig. Dat is geen voorspelling van onze toekomst dat is een waarschuwing voor het heden. Maar het kan wel een profetie zijn. Het is een uitspraak die ook getuigd van de liefde voor mensen, vooral voor de zwaksten die het eerst slachtoffer zullen zijn van misdadigers. Als op die manier een hele gemeente het opneemt voor de zwaksten in de samenleving, voor de mensen die tot honger dreigen te vervallen, die dakloos dreigen te worden, die papierloos geworden zijn, dan kunnen ook ongelovigen zien en horen waar het in de Christelijke gemeente eigenlijk om gaat, om de liefde van God ook als liefde tussen mensen te laten gelden. Dan kunnen ook ongelovigen mee gaan bouwen aan het koninkrijk van God. Elke dag kunnen we zo als gemeente van Christus opnieuw beginnen, ook vandaag weer.