Ezechiël 16:44-52
Het gedeelte dat we vandaag lezen begint met een heel bekend en alledaags spreekwoord: “Zo moeder, zo dochter”. Als je dit zo leest moet je weer even nadenken wie ook al weer de moeder was en wie de dochter. Die dochter was Jeruzalem, het bestuurlijk en religieus centrum van Israël. En als je dat zo zegt moet je bedenken dat niet alleen de stenen en de straten bedoeld worden, maar ook de inwoners en eigenlijk met name de bestuurders, de koning en zijn ministers en de priesters die de Tempel bestuurden. Het is zoals wij het hebben over Den Haag en dan regering en parlement bedoelen. Die bestuurlijke elite van Jeruzalem was in ballingschap gevoerd en Ezechiël spreekt ze rechtstreeks aan. Hij scheld ze ook uit want als moeder noemt hij een Hetitische, alsof ze niet van Jacob afstammen maar van Esau die met twee Hetitische vrouwen was getrouwd. Voor Joden een geweldige belediging dus.
Maar Ezechiël gaat verder. Niet alleen deugen vader en moeder niet en neemt de dochter de ondeugden van haar moeder over. Ze deelt dat ook met haar zusters. En als zusters worden er twee genoemd. Allereerst Samaria. Dat was de hoofdstad geweest van het Noordrijk in Israël. Israël was immers in twee delen uiteengevallen, Juda en Samaria, het Noordrijk en het Zuidrijk. In Samaria was het nalopen van afgoden begonnen. Daar hadden ze vastgehouden aan hun eigen heiligdommen en die waren steeds meer gaan lijken op de afgodentempels van de omringende volken. We moeten Samaria niet verwarren met de landstreek uit de dagen van Jezus van Nazareth. Toen onderscheidde het volk van Samaria zich doordat ze alleen de eerste vijf boeken van de Hebreeuwse Bijbel hadden aanvaard en niet de profeten. De andere zuster die hier wordt genoemd is Sodom. Dat moet iedereen wel kennen als een door en door verdorven stad. Nu, Jeruzalem was erger dan Sodom en Samaria, zegt Ezechiël.
Maar wat was er nu zo erg aan het gedrag van Jeruzalem? Misschien kunnen we er wat van leren. Ondanks het feit dat ze genoeg te eten hadden gedroegen ze zich hoogmoedig en deden ze niets voor de armen en machtelozen, staat er geschreven. Als je het hele verhaal goed leest is dit nog erger dan de kinderoffers en het plaatsen van beelden in de Tempel van de God van Israël. Niet zorgen voor de armen en de machtelozen maakt van een volk een afschuwelijk volk, zo’n volk moet verworpen worden in de ogen van de God van Israël. En dat niet zorgen leidt dus tot het brengen van kinderoffers en het achterna lopen van valse afgoden die beloven rijkdom en voorspoed te brengen maar alleen maar ellende en verdriet veroorzaken. De goden van goud en belofte die maken dat onrecht hoog te paard langs de wegen rijdt. Dat moeten we er dus van leren, dat de basis van onze samenleving wordt dat we zorgen voor elkaar, voor de armsten en de machtelozen. Dat alle volken op aarde dat gaan doen omdat dan pas de vrede uitbreekt. We kunnen er elke dag gelukkig opnieuw aan gaan werken, ook vandaag weer.