Ezechiël 16:53-63
Er zijn mensen die alleen de wrede, veroordelende en straffende gedeelten in het Oude Testament kunnen lezen. Die denken dan dat het de God van Israël alleen gaat om bloedvergieten en mensen verdelgen, de ene rampspoed na de andere doet hij de mensen aan. Ze lezen maar de helft. Nog erger is het dat er zelfs predikanten en kerken zijn die maar de helft van de Bijbel laten gelezen. Er is een verbond en dat verbond wordt voortdurend door de mensen gebroken. Dat is niet best en dat moet bestraft worden. Dat verbond is een merkwaardig verbond, het is een verbond tussen de God van Israël en het volk van Israël. Op het eerste gezicht een verbond dat we kunnen begrijpen, als de God van Israël wordt geëerd dan gaat het goed met het volk. Maar er is iets raars met dat verbond, vooral met dat eren van die God.
In allerlei godsdiensten gaat het eren van goden gepaard met deftige priesters, grote gouden Tempels, dure offers en langdurige, vaak bloederige, rituelen. Zelfs de economische goden van onze dagen vragen grote opzichtige gebouwen, strak gesneden pakken en luxe goederen, slurpende auto’s en een heleboel slachtoffers onder de minsten in de samenleving. Bij de God van Israël niets van dat alles. Hij laat zich eren door van zijn volk te vragen de naaste lief te hebben als zichzelf. Andere goden moet je daarbij vergeten en verder is het niet liegen, niet stelen, niemand voor de gek houden of onschuldig in de gevangenis brengen en afblijven van wat van een ander is. En waar altijd de nadruk op ligt: geen slaaf worden van je werk en dus één dag in de week vrij houden.
Wij mensen kunnen dat verbond verbreken, maar de God van Israël blijft met dat verbond bezig. Zelfs een stad als Sodom, die we toch als slechtste van wat bestaat zien, krijgt een nieuwe kans. Net als Samaria die in Israël de dienst aan afgoden had geïntroduceerd. En ook de ballingen in Babel krijgen een nieuwe kans in hun eigen land met opnieuw de Tempel in het hart van Jeruzalem. Want in die Tempel kon je de godsdienst van Israël letterlijk oefenen. Drie maal per jaar er heen, met het hele dorp en dan een maaltijd houden met je familie, de armen, de tempeldienaars en de vreemdelingen die in je dorp woonden. Dan kon je oefenen je naaste lief te hebben als jezelf. Dan kon je mensen tot hun recht laten komen want zo samen maaltijd houden betekent ook dat iedereen gelijk is, dat er niemand minder is, dat iedereen in je samenleving moet worden ingesloten en niemand buitengesloten. Die Tempel hebben we niet meer, maar dat samen maaltijd houden kunnen we nog steeds, dat insluiten van mensen in onze samenleving kunnen we nog steeds. we kunnen er elke dag weer opnieuw mee beginnen, ook vandaag weer.