Ezechiël 15:1-8
Gelovige mensen denken nog wel eens dat ze beter zijn dan anderen. Dat komt omdat ze er van overtuigd zijn dat geloven goed is en niet geloven, of anders geloven dan zij doen, verkeerd is. Mensen die in Jezus van Nazareth geloven weten eigenlijk wel beter. Alle mensen zijn in staat tot het kwade en zij dus ook. Sommigen worden daar bang van, ze verstarren en blijven vasthouden aan wat eens als goed werd ervaren. Er zijn ook mensen die denken dat ze beter zijn dan anderen omdat ze uit een bepaald land komen, of een bepaalde huidskleur hebben, of een bepaalde taal spreken, of zelfs een bepaalde taal op een bepaalde manier spreken. Wie gewend is over grenzen te kijken, werkelijk bezoeken weet te brengen aan andere landen en andere culturen weet wel beter, net als zij die gewend zijn meerdere talen te spreken. Die andere mensen zijn eigenlijk net hetzelfde als zij, er zijn geen mensen die beter of slechter zijn dan jezelf.
Het gedeelte uit het boek Ezechiël dat we vandaag lezen illustreert de stelling dat er geen mensen zijn die beter zijn dan anderen op een wel heel treffende manier. Die wijnstok waarvan hier sprake is speelt in de Bijbel een belangrijke rol. De wijnoogst was in Israël bij uitstek het teken van de gunst van de God van Israël. Toen de verspieders voor Mozes moesten gaan kijken wat voor land hen te wachten stond kwamen ze terug met een geweldige tros druiven. Zo goed was dat land. En er is een verhaal dat God een wijnstok uit Egypte haalde, die plante in Israël en liet uitgroeien tot een boom die heel het land bedekte. Israël zag zichzelf dus ook wel als de vruchtbare wijnstok van God. Volgens een fabel uit het boek Rechters was de wijnstok zelfs te goed om Koning over de bomen te worden. Toch is die stok nergens goed voor. Je kunt er geen houtsnijwerk mee maken, je kunt hem zelfs niet gebruiken om iets aan op te hangen, als je hem verbrand lukt dat al bijna niet, de uiteinden verbranden en het midden blijft over.
Het beeld van de wijnstok die verder nergens goed voor is, alleen in snippers gehakt kan worden om te verbranden, wordt hier gebruikt om aan te geven dat ook de inwoners van Jeruzalem nergens goed voor zijn en zullen worden behandeld zoals al die andere overwonnen volken behandeld zullen worden. Het feit dat ze geloven in de God van Israël zal hen niet helpen, ze liepen teveel de afgoden na. Ook wij moeten niet denken dat een geloof in de God van Israël en zijn zoon Jezus van Nazareth ons kan vrijwaren van ongeluk en rampspoed. Wij zijn immers ook niet beter dan ongelovigen of anders gelovigen. Het enige dat ons te doen staat, ook in dagen van rampspoed en ellende is de pijn en het lijden van onze naaste verzachten. Dan ook pas blijkt of we werkelijk onze naaste lief weten te hebben als onzelf. Het lijden is dan ook niet iets om vrolijk bij te worden en dansend door de straten te gaan, ook de kruisiging van Jezus van Nazareth is dat nog steeds niet, het is een teken om er tegen op te staan, elke dag weer, ook vandaag