Ezechiël 16:1-14
Daar zit Ezechiël, bij de rivieren in Babel. Bij de ballingen die het nieuws over de definitieve verwoesting van Jeruzalem moeten verwerken. Het waren de Koning, de prinsen, de edelen, de priesters van de Tempel, de bestuurders, die naar Babel waren gevoerd. Ezechiël spreekt ze aan als Jeruzalem, zoals wij Den Haag zeggen als we het hebben over parlement en regering. Ze moeten weten waar ze vandaan komen. Heidenen zijn het geworden, kinderen van Hethieten en Amorieten. En de Hetitische vrouwen van Esau hadden nog wel hun schoonouders zoveel ellende bezorgd staat er in het verhaal van Genesis. Dat volkje Israël was een bastaardvolk, weggeworpen in het veld, te vondeling gelegd.
In allerlei verhalen en liederen van Israël kun je het beeld terugvinden van de bruid Israël die verlangt naar haar bruidegom God, want die God van Israël zal immers vruchtbaarheid en bescherming geven. Dat beeld sluit aan bij de beelden die ook in de Heidense godsdiensten werden gebruikt. Met een groot verschil overigens, in de Heidense godsdiensten, Baäl en Asjera zijn het bekendst, was het de aarde die als bruid versierd met de god van de vruchtbaarheid moest trouwen. Ezechiël laat zien hoe die bruiloft uit die mooie godsdienst van Israël tot stand is gekomen. Het was de God van Israël zelf die de bruid het leven had gegeven. Verworpen als ze was zou ze voorzeker de dood gevonden hebben. Het was de God van Israël zelf die de bruid had gevoed, gekleed en laten opgroeien. Ezechiël tekent het volk Israël als de klassieke bruid uit de Joodse huwelijksrituelen, onze witte bruidsjurken en huwelijksjuwelen lijken er nog steeds op. In elke huwelijkssluiting lijkt het of er een Koningin, of minstens een prinses, trouwt.
Dat volkje daar bij Jeruzalem werd een beroemd volk, een prachtig volk, maar al die schoonheid kwam van de God van Israël. Die had een verbond gesloten waarbij geen andere goden aanbeden zouden worden en men de naaste lief zou hebben als zichzelf. En daarmee stelt Ezechiël ook de vraag aan ons waar wij vandaan komen. Wij zijn immers in de vorige eeuw door wereldoorlogen heengegaan en werden na de gruwelijk verlopen tweede wereldoorlog weer op de been geholpen door de bereidheid van rijken om te delen met armen. Zweren wij nu discriminatie af? Ontvangen wij vreemdelingen en vluchtelingen alsof wij het zelf zijn? Blijven wij bereid te delen met armsten in de wereld? Zorgen wij voor onderwijs en gezondheidszorg ook voor arme volken zodat ondernemers kunnen investeren in een stabiele samenleving en de welvaart toe gaat nemen? Wat we aan welvaart en welzijn hebben opgebouwd in onze eigen samenleving hebben we te danken aan de richtingwijzers van de God van Israël, heb uw naaste lief als uzelf. Laten we oppassen dat we ze in deze dagen niet gaan negeren. Elke dag opnieuw kunnen we ons er door laten leiden, ook vandaag weer.