Psalm 73
Je kunt er gemakkelijk jaloers op worden. Op mensen die schijnbaar zorgeloos kunnen doorleven. Die alleen hun eigen schoonheid in de spiegel zien maar nooit zien wat er om hen heen gebeurt. Mensen die het gaat om geld, voorspoed en carrière, die de waarde van het leven afmeten aan de waarde van hun bezit. Mensen die zich weten te vermaken met het leed van anderen, die hongeren als een interessante manier van lijnen zien, die hopen dat de daklozen toch tenminste een douche opzoeken voordat ze hen tegenkomen, die zieken en gehandicapten maar zielig vinden en dapper dat ze gelukkig niet klagen. Je kunt er jaloers op worden want ze leven schijnbaar zorgeloos, de zorgen van anderen grijpen hen niet aan, ze steken geen energie in het leed van anderen en worden niet moe van helpen omdat ze denken dat hulp niet meer nodig is.
Je kunt er gemakkelijk jaloers op worden. Op de mensen die zich beter vinden dan een ander. Die geweld gebruiken als iemand hen in de weg zit. Die vinden dat de overheid zich op geen enkele manier met hen moet bemoeien en dat regels die er zijn om elkaar te beschermen zeker niet voor hen gelden. Zij rijden ongeremd te hard over onze wegen, zij durven te rijden ook als ze alcohol ophebben, zij parkeren hun auto’s in straten die te smal zijn zelfs voor kleine auto’s. Zij dragen hun overgewicht alsof het de beloning is voor hard werken. Zij schelden en schimpen op iedereen die durft te spreken over fatsoen en medemenselijkheid. Zij laten alleen zichzelf in hun waarde want zij zijn de enigen die in hun ogen tot hun recht mogen komen. Daarom moet alles en iedereen die niet doet of gelooft als zij uit de samenleving verwijderd worden.
Het onderscheid tussen de brutalen die de halve wereld lijken te bezitten en de softies die steeds maar weer opkomen voor de minsten in de samenleving en hun hand uitsteken naar hen die niet vanzelf mee kunnen komen is al zo oud als de Bijbel is. De Psalm die we vandaag meezingen met de psalmdichter is een troostpsalm. Het gaat daarbij overigens niet alleen over mensen die niet in god geloven. Goddelozen zijn zij die van God los zijn, die alleen voor zichzelf leven. Daar onder zijn er die zich op God beroepen, God beloont immers en straft de rest? Ziekte en handicaps zijn straffen van God roepen ze, met de zieken en gehandicapten willen ze daarom niets te maken te hebben. Hun houding maakt dat veel mensen liever van hun medemens houden dan te worden aangezien voor geliefden van de God van Israël.
Maar het is die God die ons roept van onze naaste te houden als van onszelf. Die dat voor gelovigen en ongelovigen gelijk als levensregel stelt. Uiteindelijk blijft er van die mensen die van God los zijn niets over, er is niets goeds over hen te vertellen, zij hebben al het goede tijdens hun leven al opgebruikt. Van de anderen, van hen die eerst aan anderen denken en dan pas aan zichzelf blijft eeuwig het goede te vertellen, zij leven voort in het goede dat op aarde bereikt is. Daar mogen we ook vandaag weer moed uit putten, zoals elke dag opnieuw.