Marcus 7:24-30
24 Hij ging weg en vertrok naar de omgeving van Tyrus. Daar nam Hij zijn intrek in een huis, en hoewel Hij niet wilde dat iemand dat te weten zou komen, lukte het Hem niet onopgemerkt te blijven. 25 Integendeel, er kwam al meteen een vrouw die over Hem gehoord had naar Hem toe, en zij viel voor zijn voeten neer. Ze had een dochter die door een onreine geest bezeten was. 26 Deze vrouw was van Syro-Fenicische afkomst en geen Jodin; ze smeekte Hem om bij haar dochter de demon uit te drijven. 27 Hij zei tegen haar: ‘Eerst moeten de kinderen genoeg te eten krijgen; het is niet goed om het brood voor de kinderen aan de honden te voeren.’ 28 De vrouw antwoordde: ‘Heer, de honden onder de tafel eten toch de kruimels op die de kinderen laten vallen.’ 29 Hij zei tegen haar: ‘Omdat u dit zegt … Ga naar huis, de demon heeft uw dochter al verlaten.’ 30 En toen ze thuiskwam, lag haar kind op bed en bleek de demon verdwenen te zijn. (NBV21)
Als je in eigen land geen rust krijgt, als de mensen ze je zo lastig vallen dat je met je leerlingen zelfs geen tijd krijgt je handen te wassen voor het eten dan moet je iets anders verzinnen om tot rust te komen. Het buitenland is dan een goed alternatief. Alleen was er in de tijd van Jezus van Nazareth geen echt buitenland voorhanden. Alles waar ze heen konden behoorde tot het Romeinse Rijk. Het leek wel een beetje op het Europa van tegenwoordig. Je kunt er doorheen rijden zonder een douane of grenscontrole tegen te komen. Dat je in een ander land bent merk je aan de vorm van de huizen, de verkeersborden en de taal die er gesproken wordt. Dat was in de omgeving van Jezus van Nazareth niet anders. Alleen spraken ze daar in de buurt allemaal Aramees of Grieks. Geschreven werd er in het Grieks en in dat Grieks kennen we ook het Evangelie van Marcus.
Maar zouden die buitenlanders Jezus van Nazareth ook met rust laten? Marcus laat ons weten dat het niet het geval was. Ook buitenlanders hoorden er bij. Niet zomaar, de Goddelijke richtlijnen waren immers gegeven aan het volk Israël en de vruchten van die richtlijnen waren dan ook voor hen bestemd. Maar daar waar in overvloed gegeten wordt vallen kruimels van de tafel waar anderen nog heel goed van mee kunnen eten. Zo komen er ook buitenlanders naar ons land om hier mee te eten van de kruimels die bij ons van tafel vallen. Ze houden over het algemeen niet hun hand op maar doen het werk waar bij ons geen mensen meer voor te porren zijn. Het is alleen jammer dat er zo verkrampt angstig op wordt gereageerd. In onze tuinbouw is er veel werk voor veel mensen voor maar een paar manden per jaar, de oogst.
Daarvan kun je hier geen bestaan opbouwen en als je dat werk gaat doen veroordeel je jezelf tot jaren uitkering, onderbroken door af en toe een paar maanden werk. Er zijn arme landen waar mensen wonen die best een heel jaar zouden kunnen leven van wat hier in een paar maanden in de oogst te verdienen valt. We durven het alleen niet aan om dat te organiseren. We laten ons regeren door angst en het geschreeuw van een paar laffe angsthazen die een vreemde godsdienst als excuus aanvoeren voor hun geschreeuw. Geloven in de macht van de God van Israël doen ze niet. Als ze werkelijk zouden geloven dan zouden ze zich inspannen om van onze wereld een wereld te maken waar honger en dorst zijn uitgebannen, waar armoede verdwenen is en overal de vrede is uitgebroken. De Bijbel noemde dat soort gelovigen de mensen die hongeren en dorsten naar gerechtigheid. Voorlopig zullen we nog wel even honger moeten lijden maar we mogen geloven dat het uiteindelijk de richting uit zal gaan die de Bijbel beloofd. Aan het werk dus.