Handelingen 7:44–8:1a
44 Onze voorouders hadden in de woestijn de verbondstent bij zich, gemaakt in opdracht van de engel die met Mozes sprak, naar het ontwerp dat Mozes had gezien. 45 Onze voorouders hadden deze tent bij zich toen ze onder leiding van Jozua het land veroverden van de volken die God voor hen verdreef; dit duurde tot in de tijd van David. 46 David werd door God begunstigd en vroeg om een heiligdom voor het volk van Jakob. 47 Maar het was Salomo die voor God een tempel bouwde. 48 Toch woont de Allerhoogste niet in een huis dat door mensenhanden is gemaakt, zoals de profeet zegt: 49 “De hemel is mijn troon, de aarde mijn voetenbank. Hoe zouden jullie dan een huis voor Mij kunnen bouwen-zegt de Heer-,een plaats waar Ik kan rusten? 50 Heb Ik dit alles niet met eigen handen gemaakt?” 51 Maar u bent halsstarrig, onbesneden van hart en van oren; steeds weer verzet u zich tegen de heilige Geest, zoals uw voorouders ook al deden. 52 Wie van de profeten hebben uw voorouders niet vervolgd? Degenen die de komst van de rechtvaardige aankondigden hebben ze gedood, en zelf hebt u nu de rechtvaardige verraden en vermoord, 53 u die de wet ontvangen hebt door tussenkomst van de engelen, maar er niet naar hebt geleefd.’ 54 Toen ze dit hoorden, werden ze razend op hem, ze knarsetandden van woede. 55 Maar vervuld van de heilige Geest sloeg Stefanus zijn blik op naar de hemel en zag de luister van God, en Jezus, die aan Gods rechterhand stond, 56 en hij zei: ‘Ik zie de hemel geopend en de Mensenzoon, die aan Gods rechterhand staat.’ 57 Maar ze schreeuwden en tierden, hielden hun handen voor hun oren en stormden met zijn allen op hem af. 58 Ze dreven hem de stad uit om hem te stenigen. De getuigen gaven hun mantel in bewaring bij een jongeman die Saulus heette. 59 Terwijl Stefanus gestenigd werd, riep hij uit: ‘Heer Jezus, ontvang mijn geest.’ 60 Hij viel op zijn knieën en riep luidkeels: ‘Heer, reken hun deze zonde niet aan!’ En na deze woorden stierf hij. 1 Saulus keurde de moord op hem goed. (NBV21)
De politiek van de Hoge Raad van Israël, het Sanhedrin, beruste op zeer oude wetgeving in Israël. Van God mogen geen beelden gemaakt worden en dus horen er zeker in de Tempel in Jeruzalem geen beelden geplaatst. Ooit in de geschiedenis was dat wel gebeurd en het was dan slecht gegaan met het volk. Pas als de beelden verwijderd waren en de Tempel gereinigd, ging het weer beter met het volk. Stephanus wijst fijntjes op de oude traditie van de Tempel, ooit begonnen als een Tent en pas door Salomo tot een echte Tempel omgebouwd. Maar die traditie brengt ook met zich mee dat het volk geloofde dat God daar zelf niet woonde. God was immers hoog verheven, hoger dan enig mens ooit verheven zou kunnen worden. In de Psalmen wordt over de Tempel wel gezegd dat het de voetenbank van God is. Daar ontmoeten hemel en aarde elkaar. Daar, in het centrum van die ontmoeting, werd vanouds de richtlijn van heb Uw naaste lief als Uzelf bewaard. In de tijd van Stephanus was die ark al een paar eeuwen verdwenen maar de functie van de Tempel was nog steeds de ontmoeting met God mogelijk te maken en het verbond dat die Wet met zich bracht te vernieuwen.
Door een offermaaltijd te houden met de armen, de vreemdelingen, je familie en de dienaren van de Tempel vernieuwde je de belofte je aan de leer van Mozes samengevat in “heb Uw naaste lief als Uzelf” te houden. Maar de Priesters hadden in de loop van de geschiedenis de Tempel steeds belangrijker gemaakt en daarmee zichzelf. De Tempel was weliswaar zonder beelden maar God woonde er wel degelijk en de Tempel zelf was Heilig geworden. Niet de ontmoeting met God, de vernieuwing van het verbond, stond centraal, maar de pracht en praal van het Tempelcomplex en de macht van de Priesterkaste in Jeruzalem. Als Stephanus, met behulp van de oude verhalen van het volk Israel en het visioen dat je via Jezus van Nazareth direct contact kunt hebben met je God, de macht van de Priesters en de betekenis van de Tempel ter discussie stelt dan wekt dat de woede van iedereen die tot de machthebbers behoort. Zo iemand kun je wel vermoorden, en dat deden ze dan ook. Moeten we de machthebbers in Jeruzalem dan veroordelen? Wat ze deden was in onze ogen niet goed, maar onze ogen kijken achteraf, niet naar het hier en nu.
Het verhaal zelf waarschuwt ons te gemakkelijk te oordelen over mensen ook al doen ze kwaad. Bij de moord op Stephanus was ook Saulus aanwezig en hij keurde de moord goed. Diezelfde Saulus zou later als Paulus de belangrijkste verbreider van die leer van Jezus van Nazareth worden. Hij zou zich verzetten tegen religieuze machthebbers die de mensen wijsmaakten een Wet van God en de juiste leer in bezit te hebben. Hij zou de mensen voor houden dat de leer van heb Uw naaste lief als Uzelf in je verstand gebeiteld moet worden en in je hart moet wonen, dat je lichaam de Tempel moet zijn. Alleen dan kunnen we opkomen voor de weduwen en wees, voor de minsten der aarde, een hand uitsteken naar hen die een hand nodig hebben om op te staan. Daarom veroordelen we niet maar houden we ons bezig met het goede en niets dan het goede, ook vandaag weer.