Openbaring 3:14-22
14 Schrijf aan de engel van de gemeente in Laodicea: “Dit zegt Amen, de trouwe en betrouwbare getuige, het begin van Gods schepping: 15 Ik weet wat u doet, hoe u niet koud bent en niet warm. Was u maar koud of warm! 16 Maar nu u lauw bent in plaats van warm of koud, zal Ik u uitspuwen. 17 U zegt dat u rijk bent, dat u alles hebt wat u wilt en niets meer nodig hebt. U beseft niet hoe ongelukkig u bent, hoe armzalig, berooid, blind en naakt. 18 Daarom raad Ik u aan: koop van Mij goud dat in het vuur gelouterd is, en u zult rijk zijn; witte kleren om u te kleden en uw naaktheid te bedekken, zodat u zich niet meer hoeft te schamen; zalf voor uw ogen, zodat u weer kunt zien. 19 Iedereen die Ik liefheb wijs Ik terecht en bestraf Ik. Zet u dus volledig in en kom tot inkeer. 20 Ik sta voor de deur en klop aan. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik binnenkomen, en we zullen samen eten, Ik met hem en hij met Mij. 21 Wie overwint zal samen met Mij op mijn troon zitten, net zoals Ik zelf overwonnen heb en samen met mijn Vader op zijn troon zit. 22 Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.”’ (NBV21)
Je kent die gemeenten wel, er valt nooit een onvertogen woord. Elke zondag verzamelen zich in de loop van de ochtend de gemeenteleden. Het kerkbestuur heeft gezorgd voor een grote parkeerplaats zodat iedereen gemakkelijk de auto kwijt kan. De mannen zijn in fraai gesneden pakken met overhemd en stropdas en de vrouwen dragen decente jurken naar de laatste mode maar zeker niet opzichtig. Er wordt goed gezongen. De organist weet van wanten en heeft natuurlijk conservatorium, de dominee preekt vriendelijk over het goede der aarde, het mooie van de schepping en het wonderbaarlijke van het hiernamaals. Het is allemaal keurig en netjes, er is niemand die afwijkt, niemand ook die arm is of behoeftig. Als iemand van de gemeente al eens in problemen komt dan zijn er gemeenteleden genoeg die kunnen helpen.
Zulke gemeenten lijken als twee druppels water op de gemeente in Laodicea. Je wordt er niet warm of koud van. Ze zijn niet te veroordelen of te bekritiseren. Ze doen schijnbaar niets verkeerd, ze vallen in elk geval niemand lastig en zijn een sieraad voor de kerk denken ze zelf. Maar er gaat niets van uit. Laodicea was een rijke stad. In het jaar 60 was er een aardbeving geweest en de burgers waren in staat geweest zonder hulp van buitenaf de stad weer op te laten bouwen. Er werden wollen stoffen van de fijnste kwaliteit vervaardigd en prachtige gewaden geweven. Daarnaast was er een ziekenhuis met een oogkliniek die tot ver in de omtrek beroemd was, de knapste oogartsen werkten juist daar.
Johannes herinnert dit soort gemeenten aan Hosea, die verketterde de rijken die huis aan huis voegden en akker aan akker. Hoe eerlijk die handel ook toegaat, altijd zullen de armen er uiteindelijk het slachtoffer van worden. Dat was in Bijbelse tijden niet anders dan in de onze. En de vraag is of dit soort keurige gemeenten nog openstaan voor verandering. Kun je nog met ze aan tafel om te delen? Is er nog gehoor voor de roep van de armen in ontwikkelingslanden, is er nog plaats voor de voedselbank en de fair trade winkel? Is er nog plaats om een gezin op te vangen dat dreigt uitgezet te worden? Gaat er nog een roep uit om een echt rechtvaardige samenleving waar ook de papierlozen mee mogen doen en er geen voedselbanken meer nodig zijn? Klinkt er nog de roep om rechtvaardige handelsverhoudingen en koopt men kleding die niet in slavernij is gemaakt? Ook in die gemeenten mag men elke dag opnieuw beginnen de naaste lief te hebben als zichzelf, ook vandaag weer, en morgen, totdat hij komt.