Openbaring 1:9-20
9 Ik, Johannes, uw broeder, die door onze eenheid met Jezus net als u deel in de ellende, het koninkrijk en de standvastigheid-ik was op het eiland Patmos omdat ik over God had gesproken en van Jezus had getuigd. 10 Op de dag van de Heer raakte ik in vervoering. Ik hoorde achter me een luide stem, die klonk als een bazuin 11 en die tegen me zei: ‘Schrijf alles wat je ziet in een boek en stuur dat naar de zeven gemeenten, naar Efeze, Smyrna, Pergamum, Tyatira, Sardes, Filadelfia en Laodicea.’ 12 Ik draaide me om, om te zien welke stem er tegen mij sprak. Toen zag ik zeven gouden kandelaars, 13 en daartussen iemand die eruitzag als een mens. Hij was gekleed in een lang gewaad en had een gouden band om zijn borst. 14 Zijn haar was wit als witte wol of als sneeuw, en zijn ogen waren als een vlammend vuur. 15 Zijn voeten gloeiden als brons in een oven. Zijn stem klonk als het geluid van geweldige watermassa’s. 16 In zijn rechterhand had Hij zeven sterren en uit zijn mond kwam een scherp, tweesnijdend zwaard. Zijn gezicht schitterde als de felle zon. 17 Toen ik Hem zag viel ik als dood voor zijn voeten neer. Maar Hij legde zijn rechterhand op me en zei: ‘Wees niet bang. Ik ben de eerste en de laatste. 18 Ik ben degene die leeft; Ik was dood, maar nu leef Ik, tot in eeuwigheid. Ik heb de sleutels van de dood en van het dodenrijk. 19 Schrijf daarom op wat je gezien hebt: wat er nu is en wat hierna zal gebeuren. 20 Dit is de betekenis van de zeven sterren die je in mijn rechterhand zag en van de zeven gouden kandelaars: de zeven sterren zijn de engelen van de zeven gemeenten, en de zeven kandelaars zijn de zeven gemeenten zelf. (NBV21)
De profeet Joël had het al over de dag van de Heer gehad. Dat was de dag waarop de hele aarde zich had onderworpen aan de richtlijnen van de God van Israël, de regel van de Liefde voor elkaar, de richtlijnen waardoor een samenleving kon ontstaan waar alle leed geleden zou zijn en voor iedereen plaats was. Oude mensen zouden dromen dromen en jongeren zouden gezichten zien. Die dag is aangebroken schrijft Johannes nu. Dat is dus de dag waarop we in trance raken, waarop we lyrisch worden, waarop we dromen dromen en gezichten zien. Dat overkomt Johannes en hij begint bij het Woord, hij hoort een stem. Die stem klinkt als een bazuin vertaalt onze vertaling, dat komt omdat het vertaalt uit het Grieks waarin het boek is geschreven. Maar dat is maar een simpel Grieks, je snapt veel van dat Grieks pas als je Hebreeuws kent en dat van die bazuin is ook pas te snappen als je Hebreeuws kent, dat klinkt als de ramshoorn die bij de Tempel klinkt, die op de bergen klinkt als het volk bevrijd moet worden van de vijand.
Johannes moet het schrijven aan alle gemeenten die hij kende, de zeven gemeenten in Turkije. Maar een Tempel was er niet meer in Jeruzalem, de Tempel was verwoest door de Romeinen de Hoge Priester verjaagd of gedood. Waar kwam dan die stem vandaan? In zijn visioen draaide Johannes zich om en waarachtig hij stond weer in de Tempel van Jeruzalem, daar stonden de zeven gouden lampenstandaards en daar was ook de Hoge Priester in zijn traditionele lange gewaad met de gouden band om zijn borst die het teken van zijn hoge ambt was. Maar wat een Priester was dat wel niet. Wij schrikken van de beschrijving, zoiets zie je alleen in een droom en wat moeten we daarmee. Maar voor Johannes en de mensen aan wie hij schreef was het een vervulling van de oude droom van Daniël. Hier stond de persoon die Daniël de Zoon des Mensen had genoemd. Zo had Jezus van Nazareth zichzelf ook genoemd. Komt dan de droom van Daniël nu uit en neemt de God van Israël de heerschappij over de wereld ter hand?
In de dagen van Johannes had elke stad en elk volk een eigen god. We herinneren ons misschien de Diana van Efeze. De mensen geloofden zo vast in het bestaan van die goden dat ook de Joden dat niet konden ontkennen. En in het boek Genesis hadden ze gelezen dat de zonen van de goden de dochters van de mensen tot vrouw hadden genomen waarop de God van Israël een grens had gesteld aan het leven van de mensen. Maar al die goden van de mensen, de goden van steden en volken, waren onderworpen aan de God van Israël, ze waren misschien Engelen die verzoek van de mensen aan God konden overbrengen en aan God konden rapporteren over recht en gerechtigheid, ze zijn in deze droom de zeven sterren in de rechterhand van de zoon des mensen, de zeven lampenstandaards uit de Tempel zijn de zeven gemeenten aan wie geschreven moet worden. Daarmee is de verwoeste Tempel van Jeruzalem weer op aarde verschenen. Nu in de vorm van gemeenten die het licht van recht en gerechtigheid verspreiden, het licht van de Liefde van de God van Israël. In die gemeenten, ook kerkelijke gemeenten, leven we nog steeds en nog elke dag mogen we ons afvragen hoe we het licht van de liefde van God onder de mensen laten schijnen, ook vandaag weer.