Jeremia 39:11-18
11 Met betrekking tot Jeremia gaf koning Nebukadnessar van Babylonië aan Nebuzaradan, de commandant van zijn lijfwacht, de volgende opdracht: 12 ‘Neem hem onder je hoede, doe hem geen kwaad, maar willig zijn wensen in.’ 13 Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht, Nebusazban, de rabsaris, Nergal-Sareser, de rabmag, en de andere hoge ambtenaren van de koning van Babylonië 14 lieten Jeremia uit het kwartier van de paleiswacht halen. Hij werd toevertrouwd aan Gedalja, de zoon van Achikam, de zoon van Safan, die hem naar huis bracht. Zo kwam Jeremia weer te midden van zijn volksgenoten te wonen. 15 Toen Jeremia nog in het kwartier van de paleiswacht gevangenzat, had de HEER tot hem gesproken: 16 ‘Ga naar de Nubiër Ebed-Melech en zeg tegen hem: Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Ik heb deze stad niet haar redding aangezegd, maar haar ondergang. Mijn woorden zal Ik nu waarmaken. Je zult het met eigen ogen aanschouwen, 17 maar jou zal Ik redden – spreekt de HEER. Je zult niet worden uitgeleverd aan de mannen die je vreest, 18 maar Ik zal je laten ontkomen. Je zult geen gewelddadige dood sterven, maar worden gespaard omdat je op Mij hebt vertrouwd – spreekt de HEER.’
Van medemenselijkheid zijn vele vormen. De meest eenvoudige is die waarin de vijand van jouw vijand jouw vriend is. Het is de grond waarop Jeremia uit gevangenschap wordt bevrijd en weer naar huis mag gaan. Het is een principe dat vaak helemaal geen grond heeft maar een verkeerde manier beoordelen. Jeremia was helemaal geen vijand van het Koninkrijk Juda. Integendeel. Hij wilde dat de Koning in leven bleef, dat het volk ongehinderd kon door gaan met leven. Dat het centrum van het leven de Tempel in Jeruzalem bleef. Daarvoor hadden zich moeten overgeven aan de Chaldeën. Dat klinkt mooi maar een overgave zonder gevecht levert ook geen overwinning op. Maar goed, Jeremia zal blij geweest zijn weer thuis te komen.
Een andere vorm van medemenselijkheid is die waarin je iemand helpt zonder er iets voor terug te krijgen. In sommige gevallen zelfs zonder acht te slaan op het gevaar dat je gaat lopen door te helpen. Wij kennen dat uit de Tweede Wereldoorlog toen mensen medemensen in huis namen omdat ze werden vervolgd en bedreigd. In het verhaal van Jeremia is dat die Nubiër, een buitenlandse Eunuch die werkte aan het hof van de Koning en de Koning had verteld dat Jeremia in een modderput was geworpen, hem er vervolgens uithaalde zonder dat de machthebbers het in de gaten hadden en naar de Koning bracht waar Jesaja onder betere omstandigheden gevangen werd gezet in het Paleis. Deze Nubiër kon ontsnappen en mocht ook naar huis.
Beide vormen van medemenselijkheid kennen wij bij de zogenaamde klokkenluiders. Mensen die misstanden in hun bedrijf en organisatie aan de orde stellen. Hun doel is niet er rijker van te worden of iets dergelijks, maar het doel is het bedrijf of de organisatie te bevrijden van het kwaad dat ze gezien hebben. Dat wij geen God van Israël zijn blijkt wel uit het lot van Klokkenluiders. Zij worden vervolgd en ontslagen alsof ze zelf de bron zijn van het kwaad. Gelukkig hebben we het huis van Klokkenluiders die een zekere bescherming zouden kunnen brengen. De Bijbel leert ons dat zelfs die vervolging niet kan wegnemen dat Klokkenluiders niet voor hun leven hoeven vrezen. Zij volgen de weg van de God van Israël en die zal zorgen dat uiteindelijk alles goed komt. Dat neemt het lijden niet weg, dat zullen gelovigen in die God moeten doen.