2 Samuel 5:1-16
1 Alle stammen van Israël kwamen bij David in Hebron en zeiden tegen hem: ‘Hier zijn we, uw eigen vlees en bloed. 2 Ook vroeger al, toen Saul nog over ons regeerde, was u degene die de troepen van Israël aanvoerde. De HEER heeft u beloofd: Jij zult mijn volk, Israël, weiden; jij zult vorst over Israël zijn.’ 3 De oudsten van Israël kwamen bij de koning in Hebron. Daar sloot koning David ten overstaan van de HEER een verdrag met hen, en zij zalfden hem tot koning van Israël. 4 David was dertig jaar toen hij koning werd en hij regeerde veertig jaar: 5 vanuit Hebron regeerde hij zeven jaar en zes maanden over Juda en vanuit Jeruzalem regeerde hij drieëndertig jaar over heel Israël en Juda. 6 De koning en zijn mannen trokken op naar Jeruzalem, waar de Jebusieten woonden. De Jebusieten zeiden tegen David: ‘U komt er niet in! Sterker nog: de lammen en de blinden zullen u verjagen! David komt er niet in!’7 Toch veroverde David de bergvesting van Sion, de huidige Davidsburcht, 8 en hij verklaarde: ‘Wie de Jebusiet wil verslaan, hoeft slechts de watertoevoer af te snijden. En wat de lammen en de blinden betreft, die veracht ik uit de grond van mijn hart.’ Daarom zegt men: Lammen en blinden, die komen het huis niet in. 9 David ging in de bergvesting wonen en noemde deze de Davidsburcht. Hij liet een muur bouwen die liep van het Millobolwerk tot aan het paleis. 10 In de loop der tijd werd David steeds machtiger, want de HEER, de God van de hemelse machten, stond hem ter zijde. 11 Koning Chiram van Tyrus stuurde afgezanten naar David en leverde hem cederhout en timmerlieden en steenhouwers voor de bouw van het paleis. 12 David besefte dat de HEER hem als vorst over Israël had aangesteld, en hem ten behoeve van Israël, zijn volk, tot een machtig koning had gemaakt. 13 Na zijn komst uit Hebron nam David nog meer vrouwen en bijvrouwen, afkomstig uit Jeruzalem, en kreeg hij nog meer zonen en dochters. 14 Dit zijn de namen van de zonen die in Jeruzalem geboren werden: Sammua, Sobab, Natan en Salomo, 15 Jibchar, Elisua, Nefeg en Jafia, 16 en Elisama, Eljada en Elifelet. (NBV)
Door machinaties van Abner en de moord op Isboset is de weg vrijgemaakt om David te zalven tot Koning over Israël, de derde keer. Drie maal is scheepsrecht zegt ons spreekwoord maar in de Bijbel is drie ook vaak het getal van de volheid, het getal van God ook. David is nu drie maal gezalfd en niemand hoeft meer te twijfelen aan wie de Koning over heel Israël is, de koning naar Gods hart Een koning die geweigerd heeft de wettige koning te doden ook al liep zijn eigen leven gevaar. Dit was de koning die het volk zou kunnen bevrijden van het Heidendom. Het Heidendom dat het volk kwam beroven van oogsten en winsten. Het Heidendom dat het volk kwam verkrachten en vernederen. Maar ook het Heidendom dat aantrekkelijke godsdiensten inbracht waar winst en profijt klaar lagen voor wie de juiste offers wist te brengen. Een Koning die zorgde voor de zwaksten in de samenleving, die recht en gerechtigheid bracht, dat was pas een koning naar Gods hart.
Dat is zo’n mooie droom dat later alle gelovigen een volk van koningen en priesters genoemd zouden worden. Zo komt het dat wij ons mogen identificeren met die Koning naar Gods hart wanneer we de armen recht verschaffen, de hongerigen voeden, de naakten kleden en de gevangenen bevrijden. Elke dag mogen we daar weer aan werken, ook vandaag weer. Hebron was vanouds een belangrijke plaats in Juda. Nu David ook Koning van het overige Israël was geworden moest er een Koningsstad, een hoofdstad voor het rijk, komen die niet gebonden was aan een van de twee delen van Israël maar symbool kon staan voor de eenheid. In het midden tussen Juda en Israël lag de stad van de Jebusieten. Een onneembare vesting dachten ze zelf. Maar als je de watertoevoer in een warm land afsnijdt dan houdt een stad het niet lang vol. Zelfs de blinden en de lammen hielden David dus niet tegen. Matteüs legt veel later nog eens uit wat het betekent dat David een hekel heeft aan blinden en lammen.
Nadat Jezus van Nazareth de Tempel gereinigd heeft van handelaars en wisselaars, vertelt Matteüs dat de blinden en de lammen naar Jezus toe kwamen. “En hij genas hen” staat er dan en genezen is dus beter dan ze buiten de samenleving te zetten en als minderwaardig te behandelen zoals de Jebusieten deden. David werd een machtig vorst. Hij kreeg zijn paleis bijna aangeboden door de vorsten van de buurlanden die hem te vriend wilden houden. Ook de harem van David wordt uitgebreid en hij heeft een vruchtbaar gezinsleven. Bijna gaat de Koning van Israël lijken op de Koningen die ook de Heidenen hebben. David beweegt zich op een gevaarlijke grens. Maar nog blijft hij een Koning naar Gods hart. Hij bekent dat hij zijn koningschap en de bijbehorende grootheid van God zelf heeft gekregen. Hij hoeft zich niet te verheffen omdat hij zo goed is. Ook wij mogen daaraan denken als ons veel is toegevallen, als we gezondheid en welvaart kennen, een voorspoedig gezinsleven hebben, het is ons gegeven door de God van Israël en het is ons gegeven om te delen.