1 Samuel 26:13-25
13 David stak het ravijn over en een eind verder, op de kam van de rotsen aan de overkant, bleef hij staan, op veilige afstand van het kamp. 14 Daarvandaan begon hij de soldaten en Abner, de zoon van Ner, toe te schreeuwen. ‘Geef je nog antwoord, Abner!’ riep hij. Abner antwoordde: ‘Wie ben jij wel, dat je de koning durft te roepen?’ 15 Maar David riep tegen Abner: ‘En jij, wat ben jij voor een man? Zoals jij is er in Israël toch geen tweede? Waarom heb je dan niet gewaakt over je heer, de koning? Heb je niet gemerkt dat de koning, je heer, bijna door een van zijn onderdanen is gedood? 16 Je hebt je taak slecht vervuld. Zo waar de HEER leeft, jullie zijn ten dode opgeschreven, want jullie hebben niet gewaakt over je heer, zijn gezalfde. Kijk maar, waar zijn de speer en de waterkruik gebleven die aan zijn hoofdeind stonden?’ 17 Saul had Davids stem herkend en vroeg: ‘Is dat jouw stem die ik daar hoor, David, mijn zoon?’ ‘Ja, ik ben het, mijn heer en koning, ‘antwoordde David. 18 En meteen vroeg hij: ‘Waarom jaagt u me toch achterna, mijn heer? Wat heb ik misdaan, waaraan heb ik me schuldig gemaakt? 19 Luister alstublieft naar wat ik u te zeggen heb, mijn heer en koning: Als het de HEER is die u tegen mij heeft opgezet, laat dan een geurig offer hem vermurwen. Maar als u door mensen bent opgestookt, moge de HEER ze dan vervloeken omdat ze mij uit Gods eigen land verdrijven en zeggen dat ik maar andere goden moet gaan dienen. 20 Ik smeek u, voorkom toch dat mijn bloed in vreemde bodem vloeit, ver weg van de HEER. De koning van Israël is uitgetrokken om een vlo na te jagen, zoals men in de bergen jacht maakt op een patrijs.’ 21 Toen zei Saul: ‘Ik heb verkeerd gedaan. Kom terug, David, mijn zoon. Ik wil je niet langer kwaad doen, want jij hebt vandaag mijn leven gespaard. Ja, ik ben dwaas geweest en heb ernstige fouten gemaakt.’ 22 Maar David zei: ‘Hier is uw speer, koning, laat een van uw mannen hem komen halen. 23 Wie rechtvaardig en trouw is, wordt door de HEER beloond; ik heb vandaag mijn hand niet tegen de gezalfde van de HEER willen opheffen, ofschoon hij u aan mij had uitgeleverd. 24 Zoals ik vandaag uw leven gespaard heb, zo zal de HEER mijn leven sparen; hij zal me redden uit alle nood.’ 25 Toen zei Saul tegen David: ‘Gezegend ben je, David, mijn zoon. Je zult volbrengen wat je te doen staat. Ik weet dat je het kunt.’ Daarop vervolgde David zijn weg en Saul keerde terug naar zijn woonplaats. (NBV)
David was met een knecht het kamp van Koning Saul binnengeslopen en had uit de tent waar Saul lag te slapen de speer en speer gestolen. Elke zelfmoordterrorist kan een legerbasis binnenkomen en verwoesting aanrichten. Er is in al die eeuwen niets veranderd. Toch blijven ook wij op legers vertrouwen als het gaat om vrede en recht. Zolang dat zo is zijn ook vredesverdragen maar van een betrekkelijke waarde. Pas als er echt de wil is om samen te werken en samen te zorgen voor de minsten kan er echte vrede komen. Wij kunnen elke dag opnieuw met die zorg voor minsten beginnen en zo als David laten merken niet op macht voor onszelf uit te zijn maar op een wereld zonder tranen.
Niet dat het gesprek tussen David en Saul zonder problemen verloopt. Eerst komt de generaal van Saul, Abner aan het woord. Die stelt zich als de sterkste, op grond van zijn leger, boven David. Maar de sterkte van een leger maakt niet uit wie de sterkste is. Dat leger heeft een taak en als die taak verwaarloosd wordt is de eerste de beste terrorist in staat de overwinning te behalen. David maakt dat duidelijk aan Abner. Saul hoort het aan en laat dat weten ook. David maakt daar gebruik van door duidelijk te maken dat hij alleen van de God van Israël afhankelijk wil zijn. En daar zit de pijn voor Saul. Die God had immers zijn handen van Saul afgetrokken.
Er blijft Saul niet anders over de zich te onderwerpen aan David. Hij erkent zijn fouten en hij erkent dat David hier het beste handelt, gezegend is door God en Saul zal opvolgen als Koning. David zelf blijft zijn handelen als onbeduidend aanduiden. Hij is slechts een vlo waarop de Koning met een grote legermacht vergeefs jacht maakt. Komen de beide kemphanen nu bij elkaar? Is het vergeven dat in dit gesprek doorklinkt nu een nieuw begin voor beide deelnemers aan het gesprek? Niks er van. Ze blijven wie ze zijn en al sluiten ze vrede met elkaar uiteindelijk gaan ze beiden hun eigen weg. Saul terug naar de hoofdstad en David verder de bergen in. Vrede sluiten is dus kennelijk belangrijker dan samen opnieuw beginnen.