1 Samuel 12:18-25
18 Samuël riep de HEER aan, en meteen liet de HEER het onweren en regenen, zodat het volk vervuld werd van angst voor de HEER en Samuël. 19 Ze vroegen Samuël: ‘Bid voor ons, uw dienaren, tot de HEER, uw God, dat we niet hoeven te sterven. Want we hebben al zoveel verkeerd gedaan, en nu hebben we het nog erger gemaakt door om een koning te vragen.’ 20 ‘Ook al hebt u gezondigd, ‘antwoordde Samuël, ‘u hoeft niet bang te zijn zolang u de HEER maar trouw blijft en hem met heel uw hart toegedaan bent. 21 Dwaal niet af om achter iets aan te lopen dat niets oplevert en niet bevrijdt, omdat het niets is. 22 Ter wille van zijn grote naam zal de HEER zijn volk immers niet in de steek laten, want hij heeft zelf besloten om u tot zijn volk te maken. 23 En hetzelfde geldt voor mij: ook ik moet niet zondigen tegen de HEER en ik moet zeker niet ophouden voor u te bidden en u het goede en rechte pad te wijzen. 24 Dus: heb ontzag voor de HEER en wees hem oprecht, met hart en ziel toegewijd. U hebt immers zelf ervaren welke grootse daden hij voor u heeft verricht. 25 Maar als u volhardt in het kwaad, zal het met u en met uw koning gedaan zijn.’ (NBV)
Wie niet horen wil moet voelen. Dat was toen en dat is nu niet ander. En het volk Israël had niet geluisterd naar de waarschuwingen van Samuël. Dat was toch de ziener met inzicht, de man die rechtstreeks contact had met God. Die had hen voorgehouden dat ze al lang een Koning hadden, de God van Israël zelf. Die had immers het volk uit de slavernij bevrijdt en hen een land gegeven dat overvloeide van melk en honing. Er was een verbond tussen het volk en haar God waarin het volk beloofd had te leven volgens de richtlijnen van die God en God had beloofd voor dat volk te zorgen. Was nu dat verbond niet verbroken omdat ze een koning wilden zoals de volken een koning hadden.
Samuël stelt ze gerust. De God van Israël zou nooit laten varen wat zijn had was begonnen. In dit volk zou duidelijk moeten worden waarom die God de hemel en de aarde heeft geschapen en wat zijn bedoeling was met de mensen die hij had aangesteld om voor de wereld te zorgen. Angst zouden ze pas moeten hebben als ze weer zelfgemaakte afgoden gingen aanbidden. Of als ze die Koning als God zouden gaan behandelen. Ook onder de nieuwe Koning had Samuël daarom een belangrijke taak. Hij zou moeten blijven vertellen over de Weg van de God van Israël: heb God lief boven alles door uw naaste lief te hebben als uzelf. Ook Samuël zelf zou zich hieraan moeten houden.
Telkens weer moet je terug naar dat uitgangspunt van de God van Israël, terug naar de richtingwijzers voor een menselijke samenleving. Daar is na al de eeuwen die voorbijgegaan zijn sinds de dagen van Saul en Samuël nog steeds niets aan veranderd. Ook in onze dagen moeten we niet achter het lege klatergoud van de Koning aanlopen, maar letten op de minsten en de zwaksten in de samenleving. Hebben onze voedselbanken nog voldoende voorraad is een belangrijker vraag dan wat de vrouw van de Koning aan zal trekken bij het volgende openbaar gebeuren. En voor die voedselbanken kunnen we elke dag opnieuw zorgen, ook vandaag weer.