1 Samuel 11:14-12:17
14 Samuël riep de Israëlieten op om naar Gilgal te gaan en daar het koningschap plechtig te bevestigen. 15 Heel het volk ging naar Gilgal, waar Saul ten overstaan van de HEER als koning werd ingehuldigd. Ze slachtten dieren voor een vredeoffer ter ere van de HEER en Saul vierde uitbundig feest met alle Israëlieten. 1 Toen sprak Samuël het volk als volgt toe: ‘Ik heb uw verzoek ingewilligd en gedaan wat u hebt gevraagd: ik heb een koning over u aangesteld. 2 Hier is de koning die u voortaan voor zal gaan. Nu ik oud en grijs geworden ben, staan mijn zonen hier u bij. En zelf ben ik u vanaf mijn vroegste jeugd tot op de dag van vandaag voorgegaan. 3 Hier sta ik. Zeg mij nu ten overstaan van de HEER en zijn gezalfde: Heb ik ooit iemand zijn stier afgenomen? Heb ik ooit iemand zijn ezel afgenomen? Heb ik ooit iemand uitgebuit of mishandeld? Heb ik me ooit door iemand laten omkopen om oogluikend iets toe te staan? Mocht dat zo zijn, dan zal ik het u vergoeden.’ 4 Maar het volk antwoordde: ‘U hebt ons niet uitgebuit, u hebt ons niet mishandeld en u hebt nooit iets van iemand aangenomen.’ 5 Toen zei Samuël: ‘De HEER en zijn gezalfde zijn er vandaag getuige van dat u mij niets te verwijten hebt.’ Het volk antwoordde: ‘Zo is het!’ 6 ‘Ja, ‘vulde Samuël aan, ‘de HEER die Mozes en Aäron heeft aangesteld en uw voorouders uit Egypte heeft geleid. 7 En nu wil ik u rekenschap vragen. Sta op, dan houd ik u hier ten overstaan van de HEER de weldaden voor die hij u en uw voorouders heeft bewezen. 8 Toen uw voorouders na Jakobs komst naar Egypte de HEER te hulp riepen, stuurde hij hun Mozes en Aäron. Zij leidden hen weg uit Egypte en bezorgden hun hier een woonplaats. 9 Maar later vergaten uw voorouders de HEER, hun God, en daarom leverde hij ze uit aan Sisera, de bevelhebber van het leger van Hasor, en aan de Filistijnen en de koning van Moab. Toen die oorlog tegen hen voerden, 10 riepen ze de HEER te hulp en zeiden: “We hebben gezondigd! We hebben de HEER de rug toegekeerd om de Baäls en Astartes te vereren. Bevrijd ons uit de greep van onze vijanden, dan zullen we u weer dienen.” 11 En de HEER stuurde Jerubbaäl, Bedan, Jefta en mij, Samuël. Zo bevrijdde hij u uit de greep van de vijanden die u omringden en kon u hier onbezorgd wonen. 12 Maar toen u zag dat koning Nachas van Ammon u aanviel, zei u tegen mij: “Nee, we willen een koning!” En dat terwijl toch de HEER, uw God, uw koning is. 13 Welnu, hier is de koning die u gekozen hebt, de koning waar u om hebt gevraagd; de HEER heeft u een koning gegeven. 14 Als u de HEER dan maar ontzag en toewijding blijft tonen, hem blijft gehoorzamen en u niet verzet tegen zijn bevelen! Als u en de koning die over u is aangesteld de HEER, uw God, dan maar trouw blijven. 15 Maar als u de HEER niet gehoorzaamt en u tegen zijn bevelen verzet, zal hij zich tegen u keren zoals hij zich ook tegen uw voorouders heeft gekeerd. 16 Blijf staan en wees getuige van het wonder dat de HEER voor uw ogen gaat verrichten. 17 Het is toch de tijd van de tarweoogst? Ik zal de HEER aanroepen en hij zal het laten onweren en regenen. Dan zult u eindelijk inzien dat de HEER het volstrekt ontoelaatbaar vindt dat u om een koning hebt gevraagd.’ (NBV)
De inhuldiging van Saul werd een groot feest. Maar Samuël zat het nog steeds niet lekker dat het volk om een Koning had gevraagd en het niet had aangedurfd om het met de God van Israël te wagen. Het volk werd door Samuël dan ook getracteerd op een donderpreek. Dat nadat was vastgesteld dat het niet Samuël was geweest die het volk op die weg had geleid. Samuël had net als Mozes en Aäron steeds de bevrijding van het volk voor ogen gehad. En om bevrijding moest het blijven gaan. Achter de pracht en praal van koningen aan lopen levert geen bevrijding op. Die pracht en praal is leeg en dient tot niets. Als het goed is weten ook wij er alles van. Ook wij hebben langzamerhand een koningshuis dat versiering van onze staat is. Zonder kan het ook maar het levert nu eenmaal feestdagen en mooie optochten op. En we hebben afgeleerd een Koning macht te geven zodat die oorlogen kan voeren en ten eigen bate belastingen kan heffen.
Samuël vergeet bijna dat het de God van Israël zelf was geweest die hem had opgedragen een koning te zoeken en hem ook die koning had aangewezen. In het verhaal dat we vandaag lezen geeft het volk zelf aan waarom een Koning misschien een betere oplossing was dan iedere keer een nieuwe Rechter. Tussen de Rechters in deed iedereen immers wat goed was in de eigen ogen en dan werden uit voorzorg ook maar de vruchtbaarheidsgoden van Kanaän gediend. Baäl beelden werden opgericht en op de hoeken van de velden werden Asjerapalen in de grond gedreven. Afgoderij waar de God van Israël steeds kwaad om werd. Die stuurde dan de buurvolken om de oogst te roven en daarmee het volk te straffen voor de afgoderij. Die zelfgemaakte goden leken misschien wel een goede oogst op te leveren maar als hun aanhangers die oogst kwamen wegroven dan had je daar niks aan. De God van Israël stuurde Rechters, mensen die het volk tot hun recht liet komen door de rovers te verslaan en het genot van de eigen oogst voor het volk te verzekeren.
Dat het volk had gekozen voor een Koning hoefde het volk daarom geen angst in te boezemen. De God van Israël zou het volk niet in de steek laten, zou niet laten varen het werk dat zijn hand was begonnen. In het droge klimaat van Israël speelde de regen een grote rol. Zonder regen in het voorjaar en het najaar kon er niet geoogst worden. En de priesters van die vruchtbaarheidsgoden uit Kanaän maakten de mensen wijs dat als ze zorgden dat de God Baäl kon trouwen met de godin Asjeera het wellicht goed zou komen, als die goden er zin in hadden. Samuël beloofd dat de God van Israël zal laten zien dat die goden niet nodig is. De regen zal komen en het zal donderen om ze herinneren aan de God van Israël. God laat het regenen over de gelovigen en de ongelovigen. Goden van winst en profijt hebben we daar niet voor nodig. Het enige is dat we moeten delen. Elke dag opnieuw.