1 Samuel 8:1-9
1 Toen Samuël oud geworden was, benoemde hij zijn zonen tot rechters over Israël. 2 De oudste heette Joël en de tweede Abia. Ze bestuurden het land vanuit Berseba. 3 Maar ze volgden het voorbeeld van hun vader niet na: ze waren op eigen voordeel uit, namen steekpenningen aan en verdraaiden het recht. 4 De oudsten van Israël kwamen daarom bij elkaar en gingen naar Rama, naar Samuël. 5 ‘U bent oud geworden, ‘zeiden ze, ‘en uw zonen volgen uw voorbeeld niet na. Benoem liever een koning om ons te besturen, zoals alle andere volken er een hebben.’ 6 Samuël vond het ontoelaatbaar dat ze om een koning vroegen. Daarom richtte hij een gebed tot de HEER, 7 maar die antwoordde: ‘Geef gehoor aan de stem van het volk, aan alles wat ze je vragen. Jou verwerpen ze niet. Ze verwerpen juist mij als hun koning. 8 Zo is het altijd gegaan, vanaf de dag dat ik hen uit Egypte heb geleid tot nu toe. Ze hebben mij de rug toegekeerd en andere goden gediend, en zo vergaat het nu ook jou. 9 Geef dus gehoor aan hun verzoek, maar waarschuw hen door uitdrukkelijk te wijzen op de rechten die aan het koningschap verbonden zijn.’ (NBV)
Het verhaal van Samuël loopt bijna net zo af als het verhaal van Eli. Ook de zonen van Samuël worden corrupte bestuurders. Het volk krijgt er de buik van vol en wil wat anders. Rechters die de mensen geen recht doen maken meer stuk dan je lief is. Alle andere volken om Israël heen hadden een koning. Misschien was dat ook wel wat voor Israël. Wat moeten we met een verhaal over een primitief volk dat zo graag een koning wil? Wij hebben een koningshuis en we hebben er voor gezorgd dat het koningshuis nauwelijks macht meer kan uitoefenen over het volk. Een dienstplicht invoeren om een fraai leger te vormen dat kan niet.
Het afpikken van land om de hofhouding te kunnen voeden, dat kan niet. Het heffen van belastingen om er groots van te kunnen genieten, dat kan niet. Het opleggen van zogenaamde Herendiensten die de onderdanen zonder betaling moeten verrichten, dat kan niet. Er kan dus een heleboel niet wat je in de dagen van Samuël wel van een vorst kon verwachten. Maar een koning in de dagen van Samuël is niet beter dan de slechtste rechter. De zonen van Eli, bij wie Samuël in opleiding was geweest, deden uiteindelijk hetzelfde als de zonen van Samuël, die Samuël zo graag als zijn opvolger had gezien. Maar een Koning? De Koningen laten zich graag als Goden aanbidden. En de Heer van Israël dat was toch de God van Israël.
Die had hen uit het slavenhuis van de Farao van Egypte bevrijd. En in de tocht naar Kanaän en bij de verovering van het land Israël waren het steeds de koningen geweest die de strijd tegen Israël hadden gevoerd. Ze hadden er legers voor op de been gebracht en zelfs profeten ingehuurd om Israël te verslaan. Het had ze niet geholpen maar moest Israël nu ook een Koning hebben zoals de anderen? Samuël gaat er over in gesprek met God. Die laat hem zien dat de God Koning altijd al verworpen wordt door een volk. Dat kunnen ze beter doen met een aardse Koning. en misschien, heel misschien komt er wel een Koning naar Gods hart. Daar moeten wij misschien ook naar op zoek.