Psalm 77
Vandaag zingen we een Psalm uit de bundel van Asaf, de leider van de zangers bij de Tempel in Jeruzalem. Het is een Psalm die bedoeld was om begeleid te worden door instrumenten. De Psalm zelf spreekt al over snarenspel maar de Jeduthun die genoemd wordt was een autoriteit die een bijzondere rol had bij het brandofferaltaar en wiens nakomelingen de taak hadden de instrumenten van de tempelzangers te bewaren. Op de wijs van het lied dat Jeduthun zong en speelde bij het brandofferaltaar werd ook dit meditatieve lied van Asaf gezongen. Zo af en toe moet je je gedachten eens laten gaan over de vraag hoe de zaken in elkaar zitten. De dichter kent de tegenslagen die men in het leven tegenkomt. Maar de dichter heeft ook weet van de grote daden die het volk is overkomen en die aan God worden toegeschreven. Al die zaken namelijk die je kunt toeschrijven aan liefde voor het volk kunnen niet anders dan van God komen. De bevrijding van de slavernij uit Egypte was misschien wel het grootste wonder. Egypte was immers het doodsland, het land van slavernij en onderdrukking waarin het onmogelijk was om te leven, waar de eerstgeborenen gedood moesten worden en stierven. Door het water van de dood wist het volk hieruit te ontkomen. De rest van het verhaal behoeft geen toelichting. Als je bij de Tempel in Jeruzalem zit dan weet je als geen ander waarover het gaat. Want in die ontsnapping, midden in de woestijn ontdekte het volk Israel, de kinderen van Jacob en Jozef, de Wet van de Woestijn, daar werd God zelf ontmoet. De Wet die zegt dat je je naaste lief moet hebben als jezelf. De Wet die zegt dat alleen door te delen overleven mogelijk is. De Wet die zegt dat je er voor moet zorgen dat iedereen, zelfs de minste en de zwakste, mee moet kunnen blijven doen. Die Wet wordt bewaard in de Tempel in Jeruzalem. Geen beeld van God is daar nodig, ieder mens werd immers geschapen naar het beeld van God, alleen die Wet in steen gehouwen alsof de Wet gegrifd staat in het hart van het volk. Die Wet regeert uiteindelijk alle volken want ooit zullen de volken in de wereld inzien dat vrede en gerechtigheid pas bereikt zullen worden als de volken bereid zijn elkaar lief te hebben als zichzelf en te delen met elkaar wat ze hebben en er voor te zorgen dat iedereen op aarde, ook de minste en de zwakste mee kan doen aan die samenleving. Dat wonder is begonnen met de uittocht uit Egypte. Aan dat wonder mogen we allemaal deel hebben door ons te laten leiden door die Wet van de Woestijn. In het verhaal zoals wij dat kennen gaat het zelfs door de dood zelf heen. En als de dood het niet kan tegenhouden wie zou ons er dan van af kunnen brengen onze naasten lief te hebben als onzelf.