Spreuken 12:15-28
Er is een nieuwe belangstelling voor eigentijdse spreekwoorden melden de liefhebbers van de taal ons. Spreekwoorden zijn korte beelden waardoor lange verhalen overbodig worden. Maar spreekwoorden kunnen ook dooddoeners worden. Door het gebruik van spreekwoorden kun je de verdere communicatie, het delen met een ander, onmogelijk maken. Het spreekwoord is algemeen aanvaard dus het is zo en met een spreekwoord in discussie gaan is nu eenmaal weinig zinvol. En over communicatie gaat het vandaag in het gedeelte dat we uit het boek Spreuken lezen. Dat Spreukenboek lijkt wel vol te staan met spreekwoorden. Luiheid leidt tot slavernij. Kort krachtig en als waarschuwing soms zeer op z’n plaats. Maar is het ook een feit? In de dagen dat het boek Spreuken ontstond wel. Wie de door God gegeven akker verwaarloosde had geen oogst voor slechte tijden en moest zich uiteindelijk verkopen als slaaf. Wij hebben niet een samenleving die zo in elkaar zit.
Dat is het makke van spreekwoorden. Als de situatie of de tijden waarin ze zijn ontstaan is veranderd dan gelden die spreekwoorden niet meer. Bij ons leidt luiheid helemaal niet tot slavernij maar misschien wel eerder tot vrijheid, tot bevrijding van de slavernij. Vlijt leidt tot slavernij. Wie mensen voortdurend wil laten produceren en consumeren kan geen vrij ogenblik toestaan, laat staan een dag waarop iedereen tegelijk vrij is van consumeren en produceren. Dus weg met de vrije zondag dan kunnen we pas echt vlijtig zijn en vlijtig zijn was goed nietwaar? Luiheid leidt immers tot slavernij? Nee dus, vlijtig is niet goed, het goede is de zorg voor de ander, is luisteren naar de ander als die kwaad is, is samen met de ander bouwen aan de menselijke samenleving, de samenleving waar ijver nuttig is om te overleven maar vrijheid, vrij zijn van verslaving en slavernij voorop staat.
De spreekwoorden van het boek Spreuken vragen om nader doordacht te worden. Het zijn niet zozeer spreekwoorden maar doodenkertjes. En een verstandig mens loopt niet met zijn kennis te koop. Een verstandig mens herkent een neerslachtig mens en heeft een hartelijk woord tot zijn beschikking om de ander op te beuren. Het loopt dus weer uit op de tegenstelling tussen de rechtvaardige en de goddeloze. De rechtvaardige laat mensen tot hun recht komen, zorgt dat iedereen mee kan doen in de samenleving, voedt de hongerigen en kleedt de naakten, zorgt voor de weduwe en de wees. De goddeloze zorgt alleen voor zichzelf, jaagt eigen plezier en eigen vermogen na. En hoe zit het dan met die jager? Als je van de jacht afhankelijk bent voor je voedsel dan jaag je, maar je doodt niet al het wild. Het kostbaar vermogen van een natuur waarin te jagen is verwerf je door ijverig voor dat wild te zorgen. Ook die jager moet doordenken. En dat mogen we elke dag opnieuw, denken om de naaste, weten dat je van delen rijker wordt, ook vandaag mag dat weer.