2 Tessalonicenzen 3:6-18
Vandaag sluiten we de lezing van deze tweede brief aan de gemeente van Tessalonica af. Ook hierin een tekst die tot misverstanden heeft geleid. “Wie niet werkt zal ook niet eten” schrijft Paulus. Die tekst wordt sindsdien liefdeloos toegepast op iedereen die niet werkt. Elke ondersteuning door de Kerk of door de Staat wordt gegeven alsof het gegeven wordt aan criminelen. Tot aan de tandeborstel in de badkamer toe worden mensen gecontroleerd die aanspraak moeten maken op hulp en ondersteuning omdat ze uit arbeid te weinig of zelfs niets verdienen. Heeft Paulus hier nu die hulp eigenlijk verboden of ten minste afgeraden? Niets is minder waar. Voortdurend roept Paulus op om zorg te dragen voor de minsten in de samenleving, voor de zieken, voor de gehandicapten, voor de slaven, voor de weduwen en de wees.
Het kan niet zo zijn dat delen met de minsten betekent hen te laten werken en als ze dat niet kunnen ze te laten creperen. Een eigen plaats geven in de samenleving betekent inderdaad soms werk te geven. Daarvoor moet met werkgevers gesproken worden en dat gebeurt door de vertegenwoordigers van de overheid maar zelden als het gaat om individuen. Natuurlijk met werkgevers en werknemers organisaties wordt uitgebreid, uren en dagenlang, vergaderd door de bestuurders van onze samenleving. Maar individuele werkgevers en werklozen en gehandicapten merken daar in de praktijk meestal maar weinig van. Waar Paulus het over heeft is het profiteren van gemeenschappen van de mensen van de weg door zogenaamde voorgangers. Die dichten zich zoveel werk toe dat ze vinden dat ze daar royaal voor betaald moeten worden. Tegenover dat soort voorgangers stelt Paulus zichzelf tot voorbeeld.
Hij, en met hem zijn reisgezelschap, heeft altijd zelf gewerkt voor zijn levensonderhoud. Dat lag niet aan onwil van de gemeente van Tessalonica maar aan onwil van Paulus zelf. Het is heel verleidelijk zo’n gemeente van mensen van de Weg, van mensen die alles willen delen met een ander, op te zadelen met de last van de zorg voor een voorganger en diens familie. Dat wijst Paulus af. In diverse kerken is men daarom zeer voorzichtig met het in dienst nemen van voorgangers. Salarissen en huisvesting hangen dan af van centraal gemaakte afspraken en staan vaak los van de rijkdom of armoede van de gemeente waar voorgegaan wordt. Met die waarschuwing neemt Paulus afscheid. Broeders en zusters die toch mee willen profiteren moeten daarop aangesproken worden. Verder is er maar één Heer, in de wereld, maar ook in de kerkelijke gemeenschap. Allen zijn dienaren van die ene Heer en niemand is er meer of beter dan de ander.