2 Tessalonicenzen 1:1-12
Vandaag beginnen we met het lezen van de tweede brief van Paulus aan de gemeente in Tessalonica, de Griekse stad in, de tegenwoordig Griekse, provincie Macedonië. Samen met de eerste brief van Paulus aan de gemeente in Tessalonica vormt deze brief een van de oudste geschriften uit het Nieuwe Testament. Er zijn geleerden die aannemen dat de brief werd geschreven zo’n 20 jaar na de dood van Jezus van Nazareth aan het kruis in Jeruzalem. De brief neemt enkele misverstanden weg die waren ontstaan na de eerste brief die de gemeente in Tessalonica had gekregen. Er zijn dan ook geleerden die er aan twijfelen of Paulus deze brief wel zo snel na de eerste heeft geschreven maar misschien pas aan het eind van zijn leven zich genoodzaakt zag nogmaals deze Griekse gemeente een brief te sturen.
Er zijn ook geleerden die denken dat Paulus misschien helemaal deze brief niet heeft geschreven maar dat het later nodig werd om als aanvulling op hetgeen in de eerste brief stond deze brief te schrijven. De kwestie die voor onrust in Tessalonica had gezorgd, en niet alleen daar, was de wederkomst van Christus. Paulus had in de eerste brief gesuggereerd dat de gemeente die wederkomst eigenlijk elke dag moest verwachten. Dat had men vrij letterlijk genomen. Wij weten inmiddels na 2000 jaar dat je daar toch ietwat anders tegen aan moet kijken. In deze eerste verzen legt de schrijver nog eens uit waarom het terecht is de gemeente zo te prijzen als in de eerste brief werd gedaan. Ze hadden al die loftuitingen kennelijk van zich geworpen, bescheiden als ze waren. Ze hadden het overigens niet gemakkelijk. De gemeente werd zwaar vervolgd om wat ze deden voor de slaven en de armen.
In dit hoofdstuk komt het Evangelie van Jezus van Nazareth weer terug en we weten uit het Evangelie van Lucas dat dit de boodschap is dat de armen bevrijd zullen worden. Wie daar niet aan gehoorzaamt zal zelf onderdrukt worden staat hier, en we kunnen ons voorstellen dat de machthebbers in Tessalonica daar niet blij mee waren en een dergelijke groep mensen probeerden te onderdrukken. Dat verhaal dat je, door met elkaar te delen, door elkaar lief te hebben, door elkaar als gelijken te behandelen, en door datzelfde te doen voor iedereen in je omgeving, elke aardse overheid uiteindelijk kan weerstaan en verslaan, trekt natuurlijk toch mensen die arm zijn, ziek zijn, in slavernij worden gehouden en zich onderdrukt voelen. Zij worden niet met geweld bevrijdt maar met liefde. Daar is een overheid niet tegen bestand. Dat blijkt ook in onze dagen, vreedzame demonstraties die ergens voor zijn, vallen nauwelijks te verbieden. Dat moet ook ons hoop geven op de bevrijding van de armen en de afbraak van de onrechtvaardige tolmuren.