Spreuken 22:17-29
We hebben al gelezen dat het boek Spreuken de Wet van heb je naaste lief als jezelf tot een dagelijkse richtlijn wil maken. Wie het boek Spreuken goed bestudeerd heeft zich als het ware een reeks zinnetjes ingeprent die je te binnen schieten als de situatie er om vraagt en jij voor de keus staat hoe te handelen. Tegenwoordig hebben we daar een wetenschap voor: de Ethiek, de leer van de kennis van goed en kwaad. Maar Spreuken gaat voornamelijk om het goede dat mensen kunnen doen. Het kwade is voorbehouden aan goddelozen en dwazen, aan onnozelen en luiaards. En zeg zelf, daar hoor je nooit zelf bij, dat zijn altijd anderen in wie je de omschrijving van het boek Spreuken kan herkennen. Toch is het niet eenvoudig om je voortdurend bewust te zijn van de richting in het leven die in de Bijbel ons wordt aangewezen. In de Synagogen is de gewoonte ontstaan om elke dag de richtlijnen uit de Bijbel in te prenten en te bespreken met elkaar. Daarbij gaat het er niet om wie gelijk heeft, maar welke mogelijkheden er zijn.
Centraal staat altijd de zorg voor de minsten. Ook in het gedeelte dat we vandaag lezen. De arme moet je niet beroven want hij is al arm genoeg. Daar spreekt niet direct liefde uit. Maar als je een arme tegenkomt en deze tekst uit Spreuken schiet je in gedachten zul je ongetwijfeld eerder bereid te zijn met de arme te delen zoals de Bijbel je er toe oproept. Spreuken is daarbij vaak wat optimistiser dan het boek Prediker. Als Spreuken het heeft over de rechtspraak, die traditioneel in de poort plaatsvond, dat roept hij op de verschoppeling niet te vertrappen, Prediker kijkt naar de plaats van het recht en ziet daar onrecht. Mensen tot hun recht laten komen, ongeacht het inkomen dat ze hebben is een plicht van de samenleving leert de Bijbel ons. De richtlijnen die de God van Israël ons geeft zijn een verdediging van de rechten van de armen en de minsten. Niet wie de beste advocaten kan betalen, de fraaiste redevoeringen en documenten op kan laten stellen, maar wie het recht aan zijn zijde heeft dient recht gedaan te worden.
Daarom moet je in het leven niet ondoordacht te werk gaan. Niet met heethoofden en driftkoppen op stap gaan, niet borg gaan staan als je niet kan overzien waarvoor. En vooral verplaats de grenzen niet. In een land dat ingedeeld is volgens een voortdurend proces van ruilverkaveling klinkt dat wat vreemd. Maar in Israël was dit van groot belang voor elke familie. Na de verovering van het land, onder Jozua, was het land zorgvuldig verdeeld onder alle families. Die moesten leven van het land dat hen was toebedeeld. Natuurlijk snapte men dat er families zouden zijn die in de loop van de jaren hun stuk grond kwijt zouden raken. Ziekte, ongelukken, oorlog, misoogsten en wat voor tegenslagen dan ook zouden daarvoor zorgen. Maar er was een uniek systeem om voor de armsten te zorgen. Na vijftig jaar kreeg iedereen het oorspronkelijke stuk land weer terug en kon dan opnieuw beginnen. Voor de inwoners van Israël was dat stuk land hun eigen plaats. Daarom trokken Jozef en Maria op naar Bethlehem, daar lag de plaats door God hen toebedeeld. Wij kennen dit systeem niet meer. Maar elke dag mogen we ons opnieuw inspannen de armen tot hun recht te laten komen, ook vandaag weer.