Degenen die hun dienst goed verrichten

1 Timoteüs 3:1-13

We vergeten soms waarvoor de Bijbel is geschreven. Zeker niet voor de mensen van de 21ste eeuw. In onze dagen hoeft een jonge pas gestarte Christelijke gemeente zich niet te onderscheiden van oude en geëerbiedigde religies. In onze dagen moet een oude en soms nog geëerbiedigde religie als het Christendom zien te overleven in een samenleving die een nieuwe en jonge religie bezig is aan te hangen, de religie van het atheïsme. De vragen voor ons zijn dan ook hoe de Christelijke gemeente zich moet onderscheiden van de atheïstische samenleving. Of de adviezen aan Timoteüs over de opbouw van zijn gemeente daarbij kunnen helpen is maar de vraag. In elk geval niet als we net doen of er niet een kleine tweeduizend jaar verstreken zijn sinds deze adviezen werden geschreven.  Wij kennen wel prostitutie maar geen tempelprostitutie. Wij kennen ook geen Vestaalse maagden. Vrouwen die apart worden gezet, apart op voetstukken, om religieuze redenen zijn in onze samenleving onbekend. Sporen van deze Heidense religieuze praktijken zijn nog terug te vinden in de Roomse Mariaverering maar weinig mensen zullen in die verering nog de Heidense oorsprong herkennen. In de dagen van Timoteüs waren die praktijken er wel. In Efeze de stad van de godin van de jacht Diana waren tempels te over. Efeze was ook een handelsstad en naast de hoofdgodin Diana waren er tempels van goden en godinnen uit alle windstreken. Religie was overal aanwezig, zelfs in de staat want ook de Romeinse Keizer werd als een god vereerd. Daar kwam dan die jonge Christelijke gemeente. Die had geen Tempels. Die had geen beelden. Die had opzieners en diakenen.  De gemeente kwam bijeen bij iemand thuis. In die gemeente namen vrouwen niet een bijzondere plaats in. Vrouwen waren ook geen reden om lid te worden van die gemeente, ze spraken geen orakels, ze waren niet extra kuis of prostituee zoals in andere religies. Omdat de gemeente bij iemand thuis bijeen kwam moest dat huis van die opziener goed bekend staan. Als het huis in kwade reuk zou staan dan zou de hele gemeente snel in een kwade reuk staan en dat kun je je als beginnende gemeente niet permiteren. In die nieuwe gemeente ging het ook om het delen door rijken met armen, samen moest je zien te overleven en samen moest je zorgen voor elkaar. Opzieners zagen er op toe dat iedereen zich behoorlijk gedroeg en dat de gemeente goed georganiseerd was en diakenen zorgden voor de gemeenschappelijke maaltijden en de zorg voor armen en zieken. Mensen die zelf geldzuchtig zijn passen niet in het profiel van de leiding van een gemeenschap van samen delen. Een dronkaard moet je niet verantwoordelijk maken voor het rondgaan van de beker wijn bij de gemeenschappelijke maaltijd en de zorg voor de weduwen moet niet in handen zijn van een rokkenjager. Het lijkt voor de hand te liggen. Maar kijk eens naar vandaag? Als de gemeente van Christenen zich steeds meer richt op de zorg voor de zwakken in de samenleving, het opneemt voor de zieken, de gehandicapten, de hongerigen in de armste landen, de vreemdelingen, voor recht en gerechtigheid ook in zaken van mensenrechten, zou dan een eigentijdse gemeente zich in haar organisatie in verschijning in onze atheïstische samenleving daarin niet moeten onderscheiden? Worden we soms voor achterlijk versleten omdat we nog doen of we in de dagen van Timoteüs leven terwijl deze brief ons vraagt om ons heen te kijken? Stel de vragen vandaag gerust in je eigen geloofsgemeenschap.

Plaats een reactie