Zacharia 4:1-14
1 De engel die met mij sprak kwam terug en wekte mij zoals je iemand wekt uit een diepe slaap. 2 ‘Wat zie je?’ vroeg hij, en ik antwoordde: ‘Ik zie een standaard die helemaal van goud is, met een schaal erop, en op die schaal zijn zeven lampen bevestigd, zeven lampen met elk zeven tuitjes. 3 Daarnaast staan twee olijfbomen, één rechts en één links van de schaal. 4 Wat betekent dat, mijn heer?’ 5 ‘Weet je niet wat dat betekent?’ vroeg de engel die met mij sprak, en ik antwoordde: ‘Nee, heer.’ 6 Toen zei hij: ‘Luister, dit zegt de HEER over Zerubbabel: Niet door eigen kracht of macht zal hij slagen-zegt de HEER van de hemelse machten-maar alleen met hulp van mijn geest. 7 Voor Zerubbabel verandert zelfs de hoogste berg in een vlakte; onder luid gejuich zal hij de eerste steen aandragen.’ 8 Daarna richtte de HEER zich tot mij met de woorden: 9 Zerubbabel zal deze tempel eigenhandig voltooien, zoals hij hem eigenhandig heeft gegrondvest.’ Dan zullen jullie inzien dat de HEER van de hemelse machten mij naar jullie gezonden heeft. 10 Ook al hadden jullie in het begin geen vertrouwen in het werk, de ogen van de HEER zullen met welgevallen rusten op de gegraveerde steen in de handen van Zerubbabel. Die zeven lampen zijn de ogen van de HEER, die over de hele aarde rondgaan. 11Vervolgens vroeg ik aan de engel: ‘En die twee olijfbomen links en rechts van de lampenstandaard, wat betekenen die?’ 12 En ik voegde eraan toe: ‘Wat betekenen die twee olijftakken waaruit door twee gouden buisjes de gouden olie vloeit?’ 13 ‘Weet je dat niet?’ vroeg hij. ‘Nee, heer,’ antwoordde ik, 14 en hij zei: ‘Dat zijn de twee gezalfden die aan weerszijden van de Heer van de hele aarde staan.’ (NBV21)
In de Tempel in Jeruzalem staat een kandelaar met zeven lampen. Hoe die kandelaar er precies heeft uitgezien weten we niet. Zacharia heeft het hier over een standaard met een schaal er op waarin zeven lampen zijn bevestigd. Wij zien zo’n standaard vaak als een kaarsenstandaard met 7 armen maar het zijn olielampen. Ze zijn gevuld met olie dat door een Priester is gewijd, voorbestemd om voor God te branden. Apart gezet. Voor het volk Israël niet onbelangrijk. Er is een verhaal dat de Tempel in Jeruzalem was terugveroverd op de Grieken die onder Alexander de Grote de macht van de Perzen hadden gebroken. Het duurde een week voordat er olie was die zo goed was gereinigd en gewijd kon worden om te branden voor God. In de Tempel werd een flesje gevonden waar nog olie in zat voor één dag. Toen de lampen gevuld werden was de olie niet op, dat ene flesje gaf olie voor die hele week. Naast de lampenstandaard staan twee olijfbomen.
Twee bomen die dus de olijven leveren waar de olie uit geperst kan worden voor de lamp van God. Nu zijn bomen in de Bijbel altijd iets bijzonders. Rechtvaardigen worden in de Psalmen vergeleken met bomend die geworteld zijn aan levend water. Het zijn de mensen die zich houden aan het gebod van de God van Israël te zorgen voor de armsten en de minsten, die mensen tot hun recht laten komen en een plaats geven in de samenleving. De nieuwe samenleving van teruggekeerde ballingen voor wie Zacharia schrijft heeft ook van die twee rechtvaardigen. Jozua de Hogepriester en Zerubbabel de Koning. Zij moeten zorgen voor het licht dat vanuit de Tempel over de hele aarde uitstraalt en dat aantoont wie het licht hebben gezien en wie niet, zo zijn het de ogen van de God van Israël. Reken er dus maar op dat ondanks alle tegenstand Zerubbabel het werk aan de Tempel zal laten afmaken. Uit de twee olijfbomen komt een voortdurende stroom van gewijde olie. Olie dat stroomt door gouden buisjes, daar is geen smet aan te ontdekken.
Ook daarvan geeft Zacharia ons de uitleg. Het zijn de twee gezalfden, Zerubbabel en Jozua, die naast de Heer van de hele aarde staan. Wij vinden het mooi als onze God als zo groot wordt afgeschilderd dat hij de Heer van de hele aarde wordt genoemd. Maar in het gedeelte dat we vandaag lezen heeft dat een bijzondere betekenis. Een volk dat zo in staat is uit het niets, uit de ballingschap, een nieuwe samenleving op te bouwen zou de hele aarde wel kunnen veroveren. En dat is niet de bedoeling. Want niet door eigen kracht zal de nieuwe Koning van Israël de aarde veroveren, maar door de Geest van God. De Heidenen geloven dat hun goden met de sterksten zijn, met de mensen die geslaagd zijn in het leven. Ook al gaat het je slecht de god helpt je er bovenop en zorgt dat je in plaats van tegenslag succes krijgt. Dat is een echte Heidense voorstelling van zaken. De God van Israël is te vinden bij de minsten, de zwakken, de mensen langs de kant van de weg, bij hen voor wie geen plaats is, daar moeten we die God zoeken en als we er zelf bij horen dan mogen we weten dat we God aan onze kant hebben.