Zacharia 3:1-10
1 Vervolgens liet Hij me de hogepriester Jozua zien. Deze stond voor de engel van de HEER, met aan zijn rechterhand de satan, die tegen hem pleitte. 2 De HEER zei tegen de satan: ‘De HEER zal je het zwijgen opleggen. De HEER, die Jeruzalem heeft uitverkozen, zal jou het zwijgen opleggen. Is deze Jozua niet een stuk zwartgeblakerd hout dat uit het vuur is weggerukt?’ 3 Nu was Jozua in vuile kleren voor de engel verschenen. 4 Deze zei tegen degenen die voor Hem stonden: ‘Trek hem die vuile kleren uit.’ En tegen Jozua zei Hij: ‘Hierbij reinig Ik je van alle schuld en kleed Ik je in een feestelijk gewaad.’ 5 Ik zei: ‘Ze zouden hem een schone tulband moeten omdoen.’ Ze deden hem een schone tulband om en kleedden hem aan in het bijzijn van de engel van de HEER. 6 De engel verzekerde Jozua: 7 ‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Indien je Mij gehoorzaamt en mijn voorschriften in acht neemt, indien je mijn tempel beheert en mijn voorhoven bewaakt, zal Ik je opnemen in deze kring. 8 Luister, hogepriester Jozua, jij en je priesters, die voor je zitten en die in staat zijn om tekenen uit te leggen. Ik zal mijn dienaar sturen, de nieuwe telg. 9 Voor je ligt een steen, Jozua, die Ik heb neergelegd, één steen waarop zeven ogen rusten. Ikzelf zal daarin een inscriptie graveren-spreekt de HEER van de hemelse machten-en in één enkele dag zal Ik dit land reinigen van alle schuld.10 Op die dag-spreekt de HEER van de hemelse machten-zullen jullie elkaar uitnodigen onder de wijnrank en onder de vijgenboom.’ (NBV21)
We geloven in God en niet in de Duivel, of Satan, zoals hij hier genoemd wordt. Het is maar al te gemakkelijk om het kwaad dat we bedrijven aan een ander toe te schrijven. Niet de slang voor Adam en Eva, niet de verwarrer voor Job, niet de Satan voor de hogepriester Jozua krijgen de schuld voor het kwaad maar de mensen zelf. Natuurlijk was er twijfel aan de rechtmatigheid van het Priesterambt voor die nieuwe Priesters die te voorschijn kwamen toen de Tempel na de ballingschap herbouwd was. Ze zagen er niet uit, het waren bouwvakkers die zelf aan de herbouw van de Tempel hadden meegewerkt. Maar de boodschapper die God had gestuurd legde de verwarring het zwijgen op. Niet de kleren maken uit of iemand Priester is, niet de kleren maken uit wat iemand waard is, maar de gehoorzaamheid aan de God van Israël. Jozua en zijn priesters hadden hun gehoorzaamheid bewezen, hun vuile kleren waren er het bewijs van dat zij gehoorzaam waren geweest aan het bevel de Tempel weer te herbouwen.
De Priester kan dus weer gewoon priester worden. Hij heeft zich weliswaar niet als Hogepriester gedragen maar de gehoorzaamheid aan de God van Israël is vele malen belangrijker. De vuile kleren worden hem dan ook uitgetrokken en daarmee is alles wat niet paste bij zijn priesterschap vergeven. Hij krijgt weer het feestkleed aan dat hoort bij de Hogepriester. Een bezoek aan de Tempel is een feest, de Priesters zijn daar de levende getuigen van. Zij vormen de koren die de psalmen zingen, zij vormen de orkesten van trompetten, harpen en luiten alle andere muziekinstrumenten die in de Bijbel worden genoemd. Het Priesterschap van Jozua is niet alleen een beloning het is ook een taak die hij te vervullen krijgt. Hij moet de Tempel beheren, zorgen dat alles er gaat zoals God het heeft bedoeld. Niet alleen het Tempelgebouw zelf, met het Heilige en het Allerheiligste waar alleen Priesters en de Hogepriester mogen komen maar ook de voorhoven waar het volk komt om offers te brengen en maaltijd te houden met de Priesters, hun familie, hun personeel, de armen en de vreemdelingen die bij hen wonen.
Vanouds had de Hogepriester ook twee stenen waarmee bij belangrijke gebeurtenissen de wil van God geraadpleegd kon worden. Vooral de koningen van Israël werden gemaand hier gebruik van de maken en niet op eigen houtje belangrijke beslissingen voor hun volk te nemen. Nu er een nieuwe koning is gekomen, Zerubbabel volgens Ezra en Nehemia, moet de Priester weer over de mogelijkheden beschikken om God te raadplegen. Hij krijgt kennelijk een soort dobbelsteen, met zeven ogen, voor elke dag 1, zeven is ook het getal van de schepping door God en door de steen te raadplegen bij belangrijke beslissingen zal God zijn schepping door zijn mensen kunnen voortzetten. Duidelijk zal zijn dat het volk dan op de zevende dag bevrijd moet worden van alle arbeid. Zo kan er een nieuwe toekomst gemaakt worden alsof er in het verleden geen fouten zijn gemaakt. Zacharia grijpt terug op oude profetieën in Israël die je ook bij profeten als Micha en Haggaï vind, een ieder heeft een eigen wijnrank en rust onder zijn vijgenboom. Als we God op die manier volgen hoeft niemand meer te kort te komen. Daar mogen we elke dag aan werken, ook vandaag weer.