Jeremia 32:16-25
16 Nadat ik het koopcontract aan Baruch, de zoon van Neria, gegeven had, bad ik tot de HEER: 17 “Ach HEER, mijn God, U hebt met uw grote kracht, met uw machtige arm, de hemel en de aarde gemaakt. Voor U is niets onmogelijk. 18 U bewijst uw liefde aan duizenden, U laat voor de schuld van de ouders ook de kinderen boeten, U bent de grote, sterke God, uw naam is HEER van de hemelse machten. 19 Uw besluiten zijn indrukwekkend, uw daden machtig. U let aandachtig op de levensweg van de mensen en beloont ieder naar zijn daden. 20 U hebt in Egypte tekenen en wonderen verricht, en verricht die tot op de dag van vandaag in Israël en onder heel de mensheid, zodat uw naam nu overal gevestigd is. 21 U hebt uw volk Israël met angstaanjagende tekenen en wonderen uit Egypte weggeleid, met sterke hand en opgeheven arm, 22 en U hebt hun dit land gegeven, dat U hun voorouders onder ede had beloofd: een land dat overvloeit van melk en honing. 23 Uw volk trok het binnen en nam het in bezit, maar gehoorzaamde U niet. Ze leefden uw wet niet na, volgden uw geboden niet op. Daarom werd deze ellende hun deel. 24 De bestormingsdammen reiken al tot de stadsmuur, de stad staat op het punt te worden ingenomen. Ze valt in handen van de Chaldeeën, die haar belegeren. Het zwaard, de honger en de pest brengen haar ten val. Wat U hebt aangekondigd, ziet U nu zelf gebeuren. 25 Toch hebt U, HEER, mijn God, mij gezegd de akker te kopen en in aanwezigheid van getuigen te betalen. En dat terwijl de stad in handen van de Chaldeeën valt.”’ (NBV21)
Jeremia ziet de stad Jeruzalem vallen voor zijn ogen. Volgens het verhaal over Jezus van Nazareth sprak ook die vlak voor zijn intocht een rede uit die lijkt op het klaaglied van Jeremia. Als je het bovengenoemde Bijbelgedeelte goed leest dan zie je dat het niet zozeer om de stenen en de huizen gaat, zelfs niet om de mensen, al worden de doden en gewonden zeer betreurd, maar het gaat om de leer van Mozes die in het hart van Jeruzalem staat. Die leer, neergelegd in de heilige kist, meegedragen uit de woestijn waar de leer werd ontvangen, geeft Jeruzalem haar betekenis. Die leer is in de steek gelaten door de mensen en dat betekent de verwoesting van Jeruzalem. Als mensen niks meer voor elkaar over hebben dan gaat de samenleving verloren. Lopen we die kans ook na zo lange tijd? Jazeker, als we de samenleving van ieder voor zich en allemaal zelf verantwoordelijk gaan kiezen krijgen precies waar Jeremia zo beducht voor was. Dan krijgen de armen te horen dat ze zelf maar werk moeten zoeken, dat ze sterk genoeg zijn om voor zichzelf te zorgen.
De overheid is er dan alleen nog voor om ze dat te vertellen, om ze een zetje te geven. Jeremia pakt het anders aan. Hij vertrouwt op de God van Israël want met liefde voor mensen is niets onmogelijk. Ontbreekt die liefde in de samenleving dan gaat het goed mis. In de tekst staat een schijnbare tegenstelling. God bewijst zijn liefde aan duizenden maar laat voor de schuld van de ouders ook de kinderen boeten. Het kan niet anders. Er is nu eenmaal geen liefde zonder God schreef Paulus eens en het is aan mensen om aan die liefde gestalte te geven. Gebeurt dat niet dan verkilt de samenleving en gaan er mensen aan dood, ook de kinderen worden daar het slachtoffer van, ieder wordt nu eenmaal beloont naar zijn daden. Jeremia wijst nog eens op de bevrijding van het volk uit Egypte. Dat ging niet zonder slag of stoot. De rampen die Egypte trof namen de mensen op de koop toe. De slavernij van Israël was nu eenmaal een teken van superioriteit van de mensen en goden van Egypte.
Dat ook de dood van eerstgeborenen hen niet zou bevrijden van de rampen openden uiteindelijk de ogen en deden hen de slaven uit Egypte verjagen. Die slaven gingen een volk vormen en kregen een leer die richtlijnen voor een menselijke samenleving zou bevatten, samengevat in heb uw naaste lief als uzelf. Maar mensen dachten dat die armen hen alleen maar zouden verzwakken, de zorg voor de armen werd net als in onze dagen als een last verwoord. Voor het volk Israël was het gevolg dat machtige naties hen belegerden en zouden overwinnen, het volk werd in ballingschap gevoerd. Het hoeft niet zover te komen. Als we weer een samenleving weten te vormen waar vreemdelingen gastvrij worden ontvangen, waar mensen weer mee mogen doen en een toekomst krijgen, waar voor de zwakken gezorgd wordt en de zorg voor armen een eer is en niet een last, dan worden ook wij rijker, dan komen ook wij te wonen in een land dat overvloeit van melk en honing. We kunnen er vandaag nog mee beginnen.