Leviticus 22:10-16
We lezen in het Oude Testament nog wel eens over offers aan goden die dan stiekum door de Priesters van die goden worden gegeten. Het volk dat die goden aanbad moest blijven denken dat die godenbeelden zelf die offers nuttigden. In Israel was dat anders. Daar was het voorschrift dat de Priesters bepaalde offers zouden eten. Dat was het salaris voor hun Priester zijn. Maar het ging niet aan dat jan en alleman daar van zou mee eten. Je zou dan gemakkelijk vriendjespolitiek kunnen krijgen. Uitgebreide feestmaaltijden waarbij de Priesters zorgden voor het voedsel door de offers op tafel te zetten hoorden er in Israel niet bij te zijn. Dus moet je nauwkeurig afbakenen wie er wel en wie er niet bij de familie van de Priester hoort en wie er dus wel en wie er niet mag mee eten van de offers die speciaal daarvoor worden gebracht. En daar moet je in dit Bijbelgedeelte eens scherp op letten. In onze samenleving zal dat niet zo snel opvallen. Maar ook de slaven mogen meeeten. Slaven zijn bezit. Voor ons zijn het ook mensen, maar in een slavenmaatschappij zijn ze toch in de eerste plaats bezit, zoiets als vee. In de meeste samenlevingen die op slaven waren gebaseerd telt het leven van een slaaf dan ook niet echt mee. Verlies van een slaaf is een economisch verlies, maar soms moet je het verlies nemen om een voorbeeld te stellen en om andere slaven gehoorzamer te maken. Zo dus niet in Israel. De slaaf gaat in Israel tot je directe familie behoren. Je wordt verantwoordelijk voor het leven en het welzijn van de slaaf. De slaven van de Priesters mogen dus mee eten van het voedsel dat aan God werd geofferd. De God van Israel is dus uitdrukkelijk ook een God van slaven. Wij kennen alleen nog de loonslaven. De tijd dat de loonslaven in onze samenleving mee kunnen delen in de offers die aan de goden worden gebracht ligt nog ver weg. De goden van winst en profijt vragen hoge offers. Ze moeten immers buitensporige bonussen kunnen uitkeren aan hun hoge priesters. Dat het bij banken en sommige bedrijven even mis is gelopen komt volgens sommigen door menselijke fouten, niet door het aanbidden van de goden van winst en profijt zelf. Toegeven dat het fout is, dat aanbidden van winst en profijt, zou de rijken aantasten. Want tegenover het aanbidden van winst en proftijt staat het delen met de minsten in de samenleving, het aanbidden van de God van Israel, het navolgen van Jezus van Nazareth. De hoge priesters van de goden van winst en profijt, de leden van raden van bestuur, van raden van commissarisen, mogen zeker niet op het idee komen dat er gedeeld moet worden met de armen. Dat alleen dat delen de werkelijke continuiteit van hun onderneming kan waarborgen, de Bijbel spreekt zelfs van het eeuwige leven. Alleen gelovigen in de God van Israel en Jezus van Nazareth mogen geloven in een samenleving die gebaseerd is op liefde voor de naaste en delen met de minsten. En dat geloven betekent er aan werken, ook vandaag weer.